Bijlmerroman

Ik ken de makkelijkste manier om een roman af te kraken. Je plukt er willekeurig zinnetjes uit en die bespreek je met wat sarcasme. Neem bijvoorbeeld de zin: ‘Doffe gong van houten lepel die laatste restjes uit pan dirigeert.’ Het merkwaardig geformuleerde zinnetje staat op de eerste pagina van een Nederlandse roman. Er lijken een paar lidwoorden te ontbreken. Wat is trouwens een doffe gong? Wordt daarmee het geluid bedoeld dat een gong maakt? Zou een houten lepel dat geluid voortbrengen of juist die pan? Het moet wel een heel bijzondere houten lepel zijn, wil er een doffe gong uit klinken.

Nou ja, zo dus. Je kunt dat bij elk boek doen, bij iedere schrijver. Sterker nog: het behoort tot een van de taken van de criticus om de stijl van het boek mee te nemen in zijn oordeel. Schrijver Jamal Ouariachi deed het bij de roman Wees onzichtbaar van Murat Isik, die afgelopen maandag de Libris Literatuur Prijs kreeg. Daags na de prijsuitreiking citeerde hij een paar zinnen uit het begin van de roman en maakte die belachelijk om te kunnen concluderen: ‘is het echt te veel gevraagd om minimale technische kwaliteitscriteria te hanteren bij het toekennen van een prijs?’ Criticus Jeroen Vullings noemde het stuk van Ouariachi ‘beheerst geschreven’ en zei in het programma Nieuwsweekend dat hij het wel eens was met kritiek. De literatuur is een huis met duizend kamers, maar de onderlinge afspraak is wel dat de stijlkamer wint.

Natuurlijk, stijl is belangrijk, maar soms is de inhoud belangrijker. Het zijn vooral critici en literatuurwetenschappers die in extase raken bij stilistische krullentrekkerij. Anja Meulenbelt publiceerde in 1976 De schaamte voorbij en het autobiografische boek heeft vanaf dat moment voor heel veel vrouwen iets betekend. Of de zinnen mooi geformuleerd zijn, is bijzaak. De onlangs door Griet Op de Beeck uitgesproken Kellendonklezing sloot daarbij aan al verknalde de schrijfster haar punt door op een onheuse manier Arjan Peters op een lijn te zetten met de vader die haar misbruikt heeft. Ze heeft wel een punt over de invloed die literatuur kan hebben op een lezer.

En misschien is een roman wel het intiemste gesprek dat er bestaat. De schrijver schrijft en de lezer leest wat hij kan of wil lezen, herkent wat hij durft te herkennen. En net die veiligheid van een lezer die zijn eigen grenzen mag bewaken, verleidt mensen wie weet wel om, door die omweg van fictie, verder te gaan, dieper te kijken dan waar ze in dat leven van elke dag toe in staat zijn.

De functie van literatuur kan ook zijn dat een boek het leven van een lezer verandert, de functie van literatuur kan ook zijn dat een boek een discussie in gang zet in de samenleving of voor het eerst iets in beeld brengt. Murat Isik laat in Wees onzichtbaar zien hoe een Turkse moeder langzamerhand de touwtjes in handen neemt binnen een gezin in de Bijlmer. Dat was die enge wijk waar wij altijd doorheen reden in de jaren zeventig als we op weg waren naar familie in Haarlem. In Raalte hadden we in totaal drie flats van drie verdiepingen en de Bijlmer was een spookachtig toekomstbeeld waar je snel aan voorbij wilde zijn. Isik legt voor mij die wereld bloot. Een opgroeiende jongen in die veelbesproken wijk, waar allerlei culturen naast elkaar leven, waar de jongens voetballen naast de junks, waar de verloedering de overhand krijgt, maar waar ook vriendschappen en liefdes ontstaan. Zo’n boek opent mijn ogen en mag ook een literaire prijs verdienen. Een jury die dat aandurft, verdient lof.

Coen Peppelenbos

(Foto Flats in aanbouw, 1968: Kroon, Ron / Anefo, CC0 1.0)

Deze column verscheen eerder in een kortere versie in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden  op 12 mei 2018.