Zingen tot de laatste snik

We leerden het op school: ‘De meid potloodde de kachel’ en als voltooid deelwoord: ‘de gepotlode kachel’. Het is lang geleden dat ik in de literatuur een potkachel tegenkwam, maar nu in Een spreeuw voor Harriët van H.C. ten Berge, waar hij schrijft over zijn oudere vriend Simeon ten Holt is er ‘Een ronde, zwart gepotlode kachel’ in een bunker waar de componist van Canto Ostinato tijdelijk woonde. Het was vroeger heel gewoon: kolenkachels werden van tijd tot tijd opnieuw zwartgemaakt, met een soort schoensmeer, op basis van grafiet. Dit speelt zich af in de tweede helft van de jaren vijftig. Ten Berge is dan achttien of negentien jaar; Ten Holt vijfendertig. Voor veel lezers is dit geschiedenis. Het zegt misschien iets over het boek. De ouder geworden auteur kijkt terug en haalt wat van belang was of leek weer naar boven. In zijn eigen poëzie is hij altijd op zoek naar ritme, het ritme van de ademhaling, de taal, de emotie, maar dat doet hij beheerst en met vakbekwaamheid. Hij zou zich wel geheel willen geven, geheel opgaan in de liefdeservaring, zoals Hadewijch, zijn bewonderde voorbeeld, maar altijd, net als bij Hadewijch trouwens, is er de kennis en eruditie die hem behoedt voor stuurloosheid, voor ongeremde chaos.
Zijn louter gevoelsmatige reactie op bijvoorbeeld muziek van Van Domselaer noemt hij dan ook ‘in beginsel, aanvechtbaar’.

Ten Berge is sinds zijn debuut in 1964 een belangrijk schrijver. In 2006 werd zijn oeuvre bekroond met de P.C.Hooft-prijs. Dit boek is de derde bundeling van essays, dagboekbladen en notities uit het literaire veld en ook nu laat hij zich kennen als een veelzijdige chroniqueur. De essays gaan over bewonderde schrijvers als Simon Vestdijk en A. Roland Holst, over Breyten Breytenbach met wie hij een lange relatie heeft, over een bewonderde dichter als Christopher Middleton en Robert Hass, min of meer tijdgenoten, maar ook over de Japanse Murasaki Shikibu uit de elfde eeuw.

Hij heeft wellicht in Murasaki een verwante ziel ontdekt. Zijn beschrijving van de Japanse hofcultuur in de elfde eeuw is empathisch en de uitgebreide literatuurlijst getuigt van zorgvuldige studie. Hij heeft zelfs voor dit boek een vertaling van klassieke Japanse literatuur, van Jos Vos , van 2008, opgenomen. Als een aristocraat een meisje het hof wilde maken, stuurde hij allereerst een gedicht. Dat gebeurt nu ook nog wel. Denk maar aan het spreeuwgedicht voor Harriët. Bij Vos vinden we ook het volgende citaat van Murasaki (een vrouw!): ‘Ook is het erg dwaas als een vrouw openlijk met haar man begint te ruziën omdat ze niet verdraagt dat hij af en toe een slippertje maakt. Hoezeer hij ook door een andere vrouw wordt aangetrokken, zolang hij zich het prille begin van hun liefde voor de geest roept, zal hij belang hechten aan de relatie met zijn echtgenote.’ Wat is er veranderd?

Het titelgeschrift komt uit een afdeling ‘Eigen achtergronden’, waarin foto’s staan van de auteur met tijdgenoten. Hierin ook aandacht voor grote filmers als Bergman. Dan volgt een studie over een merkwaardige mannenkring uit het begin van de vorige eeuw. In ‘Dagboekbladen’ geeft de auteur zijn beschouwingen uit de tachtiger jaren van die eeuw, met bijvoorbeeld een treffende opmerking over de arrogante Mulisch, en tenslotte is er een afdeling ‘Veldnotities’, waarin ook dichters van onze huidige eeuw worden besproken, zoals Kees ’t Hart en Eric Derluyn, een ten onrechte weinig bekende dichter.

Op het voorplat is een afbeelding van een getekende vertakking met rode kralen te zien. Dat sluit mooi aan bij het motto van Paul Celan: ‘Wieviel, o wieviel / Welt. Wieviel / Wege.’ De belangstelling van Ten Berge voor de wereld, voor de literatuur in de wereld, kent vele wegen en vele glanzende observaties.

Zijn liefde voor vrouwen is in deze bundel aanwezig in het informatieve stuk over ‘Liefde en jaloezie in Heian-kyõ’ een roman van Murasaki en natuurlijk in het titelverhaal, dat gaat over een gedicht dat Ten Berge eind jaren vijftig schreef voor een vriendin voor haar achttiende verjaardag. Hij en zijn vrienden waren lid van de Jeugdbond voor Natuurstudie. Ze waren bezig met kunst en muziek. ‘Het leven werd niet beheerst door elektronische en andere media, er waren bloeiende jazzclubs, maar geen popconcerten in afgeladen stadions, geen disco’s, drugs en houseparty’s die deze passie onderuit konden halen. Overheden, multinationals en banken moesten hun wurggreep op de burgers nog voltooien.’ Ten Berge vertelt in dit stuk van 8 oktober 1997 hoe het gedicht tot stand kwam, hoe er geschaafd en geschoven werd. Het gedicht ging over spreeuwen. Het heette aanvankelijk Spreeuwen in het stadsmoeras en verdween in een map. Een nieuw gedicht Sturnus vulgaris ‘kwam uit het ei’. In de stad Verona werden destijds 24000 spreeuwen in één nacht gestrikt. Het drama beroert de dichter nog steeds. In het nieuwe gedicht schrijft hij een in memoriam: ‘Zingt tot aan zijn laatste snik, hecht / Dus danig aan het leven. // Is na twee jaar opgebrand / Of neergeschoten op de vlucht. // Niemand die hem mist? / Ja, ik!’
De oudere dichter begrijpt niet meer hoe de jonge dichter ooit schreef ‘hecht niet bijster aan het leven’. Zo kunnen ervaringen een leven lang meegaan en opnieuw gemodelleerd worden.

Ten Berge was altijd de kritische volger van politieke en maatschappelijke gebeurtenissen. Hij heeft het over ‘de erbarmelijke staat van het literatuuronderwijs, de neergang en vulgarisering van de cultuur, de voortwoekerende macht van de bureaucratie, de tot paniek en hysterie geneigde samenleving, of – om dicht bij huis te blijven – een literaire wereld die zich meer aan handel dan wandel conformeert en maar al te graag het Hollywoodmodel van winnaars en verliezers, genomineerden en afvallers imiteert.’ En dan is er nog de ‘hersenvervuiling of de onttakeling van de planeet.’ Maar liever heeft hij het over ‘ideeën in actie’, ‘een vitaal en ritmische geritsel van de geest’. Dat doet hij dan ook vooral in dit boek, stimulerend, vitaal en lerend.

Remco Ekkers

H.C. ten Berge – Een spreeuw voor Harriët. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen. 388 blz. € 29,99.