Van de commerciële kant hoorde ze pas later

In een restaurant dat uitkeek over de rivier de Dordogne hing een grote foto van een kip aan de muur. Marguerite Duras (geboren in Gia Định – Unie van Indochina in 1914) tekent 25 jaar na dato met het korte verhaal ‘De Boa’ een jeugdherinnering op over een verblijf als 13-jarig meisje aan een internaat dat zich in een grote stad van een Franse kolonie bevindt. Alle meisjes zijn op zondag uit, naar familie of op bezoek bij een mentrix in de stad, zij blijft alleen achter samen met mademoiselle Barbet, de 70-jarige pensionhoudster. Haar moeder wil dat ze een degelijke scholing krijgt zodat ze later met een goede partij kan trouwen. In haar afwezigheid speelt de moeder een grote rol. Ze zijn arm, de moeder moet haar juwelen verkopen om haar dochter de juiste vorming te kunnen geven waarvan zij vindt dat die nodig is, omdat ‘je om een man te vinden gestudeerd moest hebben, piano moest kunnen spelen, een vreemde taal moest kennen en je moest weten te gedragen in een salon.’

Elke zondag voltrekt zich een opeenvolging van twee taferelen. Samen met mevrouw Barbet brengt zij een bezoek aan de Jardin Botanique en de Zoo. Dat is gratis, en geeft mevrouw Barbet de mogelijkheid extra kosten in rekening te brengen bij haar moeder. In de dierentuin bevinden zich naast een slang nog andere dieren zoals gibbons en kaaimannen. Elke zondag krijgt de boa, ‘het monster van de dag’, bij wijze van amusement een levende kip in de kooi als voedsel, die met een verblindende precisie door de boa verslonden wordt. ‘Als we te laat kwamen lag de boa al te dommelen in een bed van kippenveren. We bleven evengoed een tijdje voor zijn kooi staan.’ Dan, na bezoek aan de Zoo, terug in het pension, is er het aanschouwen van mevrouw Barbet. Het jonge meisje wordt bij de oudere dame in de kamer geroepen waar mevrouw Barbet, ‘het monster van de nacht’, zich in een roze onderjurk heeft gestoken. De oude dame, maagd nog, wordt verteerd door een vreselijk gemis ‘… hij is nooit gekomen …’. Duras laat haar jongere ik fantaseren dat bordelen in het leven waren geroepen om jonge vrouwen, zoals zij die waarschijnlijk niet aan de man konden komen, van hun maagdelijkheid te bevrijden. ‘Van de commerciële kant hoorde ze pas later.’ Duras weet in dit prachtig gestileerde verhaal het onontkoombare van de natuur, de landerigheid van de jeugd, de hardheid van het bestaan, en de stank van spijt goed weer te geven.

Bij het lezen van ‘De Boa’ dacht ik aan een schouwspel uit mijn jeugd. (In dit verband meer een voorspel trouwens, mijn moeder op veilige afstand.) Mijn broer en ik moesten, om de sleur van thuis te doorbreken tijdens vakanties of in het weekend met mijn moeder mee naar een groot tuincentrum in de buurt. Terwijl mijn moeder plantjes uitzocht vlogen wij naar de apen. De aapjes zaten op een rots omgeven door water en een hekje. Meestal hingen ze daar verveeld op de neprots, sabbelend op een stukje appel, of krabden ze elkaar. Met hun roodomrande apenoogjes volgden ze ons, de kijkende kinderen, hun kopjes met geveinsde interesse meedraaiend. Meestal gebeurde er niets. Ik had enorm medelijden met dit stel apen. Het kleine oppervlak, de klamme warmte van het tuincentrum en de onverschilligheid van de rondsjokkende clientèle, oftewel de zinloosheid van het bestaan denderde met volle kracht mijn tienerbrein binnen. Ongeveer zes kinderen, en misschien een enkele vader, sloegen gade hoe een medewerkster van het tuincentrum via een hek het paadje naar de rots opliep. Uit een emmer wierp zij een paar levende piepkuikens op de grond. We keken er verbijsterd naar, ongelovig. Ook de apen hielden de levendige dotjes die daar rondtippelden nauwlettend in het oog. Allemaal waren we lichtelijk bedwelmd door de broeierigheid van het tuincentrum, het groen, de bedompte geur van aarde en planten, de apen op vijftien vierkante meter. Plots gebeurde het, het voormannetje hopste behendig de rots af, pakte een kuiken, hield het spartelend in zijn hand en keek er even naar. Vervolgens ontblootte de aap een puntig gebit waarmee hij in een beweging de kuikenkop mee afrukte. Verbaasd keek ik om me heen. Ik dacht, weten ZIJ, de volwassenen, wel wat hier zojuist gebeurde? De andere apen deden hetzelfde, sommige kuikens lieten zich niet meteen vangen, tot er geen levend dotje meer over was.

Vervolgens keek ik naar de kinderen. Een keek verveeld om zich heen. Had ze het wel gezien? Van een enkeling was het mondje opengevallen, een ijsje in de hand. Een ander begon te krijsen om z’n moeder. Mijn broer en ik keken elkaar aan, perplex vanwege het natuurspektakel dat zich zojuist voor onze ogen had afgespeeld. Even later sloften we weer verder door het tuincentrum op zoek naar onze moeder. Peinzend, bozig ook. Ondertussen maakte ik plannen te ontsnappen aan de langzame alomvattende greep van de verstikking die zich al in de zoveelste gedaante aan me voorgedaan had. Op de terugweg in de auto beargumenteerde ik dat het fout was wilde beesten op zo’n klein terrein te laten leven. Ik meende heel precies de groei van een momentum waar te nemen. Daarna was ík het die vroeg of mijn moeder soms niet weer eens een bezoek aan het tuincentrum moest brengen. Het was onderzoek geworden. Nog geen jaar later waren de apen inderdaad verdwenen. Geen spoor meer van de rots en het water.

Mariëtte Groenland

Marguerite Duras – De boa. Vertaald uit het Frans door Ilse Barendregt. Vleugels, Bleiswijk. 16 blz. € 21,95.

(Afbeelding: Wikimedia commons)