A.H.J. Dautzenbergs akkefietje met Abonnementenland

Met Privé-domein, de autobiografische reeks van De Arbeiderspers, heb ik een ambivalente relatie, zoals wel meer mensen. Enerzijds kan het hoogst persoonlijke karakter van de reeks me wel raken, anderzijds komt het privéleven van de auteur naar mijn gevoel soms wat té dichtbij en ga ik me haast een voyeur voelen. Coen Peppelenbos, die Dautzenbergs dagboek Ik bestaat uit twee letters al besprak voor Tzum, zat naar eigen zeggen ook vaak ‘met het zweet in de handen over de schaamteloosheid van het boek’. De schrijver zegt daarover het volgende: ‘Ik vind dat ik verslag mag doen van mijn leven, met alle geuren en kleuren die daarbij horen.’ Het soms wat ongemakkelijke gevoel dat je als lezer krijgt van die bewonderenswaardige, maar zeer verstrekkende eerlijkheid, moet je er dus bij nemen. Ik heb veel aan dit boek gehad, maar soms moest ik het even wegleggen.

Toch kan de lectuur van een (doorgaans lijvig) deel uit de reeks ook een geruststellend effect hebben op de lezer. Naast meer diepzinnige beschouwingen passeren namelijk ook vaak voor gewone stervelingen herkenbare akkefietjes de revue in schrijversdagboeken: er moet wel eens een trein worden gehaald of er is wat gedoe met de gemeente over verkeerd gesorteerd afval. Dat lijkt op het eerste gezicht allemaal banaal, en toch is het aangename lectuur. Zulke fragmenten helpen als het ware om het ijs te breken en de lezer beter voor te bereiden op passages die licht gênant worden.

Eén van de akkefietjes waarover Dautzenberg schreef, was voor mij wel heel herkenbaar. Meer nog, ik had exact hetzelfde meegemaakt. Na de terugkeer van een vakantie vond de schrijver een brief van een incassobureau in zijn brievenbus. Abonnementenland, een bedrijf dat de abonnementenadministratie van een heleboel tijdschriften verzorgt, had dat bureau ingeschakeld omdat Dautzenberg een factuur die volgens hem amper twee weken eerder was opgestuurd, dus nog tijdens zijn vakantie, niet had betaald. ‘Dit riekt naar bedrog of op zijn minst naar een vooropgezet plan. Geld uit de zak van argeloze vakantiegangers kloppen,’ aldus Dautzenberg. Een vergezochte conclusie is dat niet; het lijkt een werkwijze die niet zozeer is bedoeld ter bevordering van een efficiënte administratie, maar veeleer als een lucratief verdienmodel waar de twee vermelde bedrijven beter van worden. Tel uit je winst, met al die ondoorzichtige ‘incassokosten’.

Ik mocht zelf het twijfelachtige voorrecht genieten om post te ontvangen van hetzelfde incassobureau omdat ik een betwiste factuur over een tijdschrift dat ik al lang had opgezegd niet had betaald. Hopla, veertig euro extra kosten erbij, zonder enige reactie op de betwisting. Uiteindelijk lieten ze die extra kosten na ellenlang heen en weer mailen wel vallen toen het tijdschrift in kwestie liet weten dat het absoluut not amused was met die gang van zaken, maar het kwaad was geschied. Je wordt meegezogen in een administratieve hel waar je uren van je kostbare tijd aan moet besteden. En wat nog erger is: ik zag geen andere keuze dan mijn abonnementen op drie literaire tijdschriften, die in deze tijden toch al niet echt de wind in de zeilen hebben, op te zeggen omdat ze hun administratie uitbesteden aan Abonnementenland. Maar of een bedrijfje dat, in de woorden van Dautzenberg, ‘in korte tijd een monopoliepositie heeft verworven in een stagnerende markt die afhankelijk is geworden van een collectieve voorziening’ en zich blijkbaar enkel laat leiden door winstbejag daar nou wakker van ligt?

Daan Pieters

A.H.J. Dautzenberg – Ik bestaat uit twee letters. De Arbeiderspers, Amsterdam. 720 blz. € 27,99.