De oorlog van allen tegen allen

In 1937 publiceerde Menno ter Braak zijn beroemd geworden pamflet Het nationaalsocialisme als rancuneleer. Het werd als brochure uitgegeven door het Comité van Waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische intellectuelen, waarvan Ter Braak een van de medeoprichters was. Zijn angst dat het fascisme Europa steeds meer in zijn greep zou krijgen, verwoordde hij aan het einde van de jaren dertig herhaaldelijk. Als Hitler op 15 mei 1940 de macht in Nederland overneemt, stapt Ter Braak uit het leven.

In Het nationaalsocialisme als rancuneleer doet Ter Braak een beroep op de filosoof die zijn denken voor een groot deel heeft vormgegeven: Friedrich Nietzsche. Deze voert in zijn meesterwerk De vrolijke wetenschap een krankzinnige man op die God doodverklaart en de waarschuwing doet uitgaan dat het de westerse mens nog eeuwen zal kosten om zich los te maken van zijn religieuze denkpatronen. De idee dat voor God iedereen gelijk is, is volgens de filosoof met de hamer vooral misleidend. Tijdens het werkelijke leven merkt men er immers niets van. Pas in het leven na de dood zullen alle verschillen worden opgeheven. Met het verscheiden van God en het vervliegen van het rotsvaste vertrouwen in een paradijselijk hiernamaals, verschuift alle aandacht naar de ongelijkheid in de standenmaatschappij.

Het oude christelijke gelijkheidsbeginsel krijgt vanaf de negentiende eeuw een aardse variant die ervoor moet zorgen dat de wereld een betere plek wordt voor iedereen, in de vorm van democratie. De gelijke rechten die daarbij vooropstaan, kunnen echter niet voorkomen dat er grote verschillen blijven bestaan tussen arm en rijk en laag- en hoogopgeleid. Het gevolg is een sluimerende teleurstelling die zich nestelt tot in de haarvaten van de westerse culturen. Die leidt tot ressentiment of rancune in alle lagen van de bevolking. ‘Ziedaar de grote paradox van een democratische maatschappij waarin de rancune niet alleen aanwezig is, maar ook wordt aangemoedigd als mensenrecht!’ schrijft Ter Braak.

Het nationaalsocialisme is volgens Ter Braak volledig ontstaan uit deze rancune. Hij schrijft:

De ‘oppositie uit principe’; het haten om het haten (om de lust die het ressentiment degene verschaft die het niet weet te stileren); het met luid gebrul willen wat men in het geheel niet wil, omdat de vervulling de haatmogelijkheden maar weer zou beperken; het onmiddellijk overslaan van het ene gekanker op het andere, wanneer er bij ongeluk toch iets in vervulling gaat, om vooral bij het ressentimentspubliek geen terrein te verliezen;

Als de oorzaken van het ressentiment worden weggenomen, verdwijnt de rancune niet, maar richt het ressentimentspubliek zich onmiddellijk op iets anders, zodat het zijn hatelijkheden kan blijven botvieren. Ter Braak sluit met deze gedachte aan bij Max Scheler. Deze nietzscheaanse filosoof was in 1928 overleden, maar had al voor de opkomst van nationaalsocialisme een vorm van politiek bedrijven gesignaleerd die zich bediende van het ressentiment als voedingsbodem: ‘zij kritiseert niet om het kwaad te verdelgen, maar bedient zich van het kwaad als een voorwendsel tot scheldwoorden.’

Ter Braak waarschuwt in zijn pamflet tegen de door NSB-leider Mussert aangewakkerde ‘wrok van allen tegen allen, die in uiterste consequentie is de oorlog van allen tegen allen’ en hij wijst op ‘de formules van de haat, de stembuigingen van de nijd, de schelheid van de laster’ die daarmee gepaard gaan. Hij beschrijft Mussert als ‘een voormalige ingenieur die zijn terminologie, zijn hemd en zijn gezicht modelleerde naar buitenlandse voorbeelden, hoewel hij als de kikker uit de fabel opzwelt van zuiver nationale trots’ en vraagt zich af hoe het mogelijk is dat de Nederlandse fascist met ‘de ronkendste leuzen en de krankzinnigste theorieën’ niet enkel de lachlust opwekt.

In het voorwoord bij deze nieuwe uitgave van Het nationaalsocialisme als rancuneleer legt Bas Heijne uit op welke manier het pamflet van Ter Braak in deze tijd actueel is. In plaats van ‘ressentiment’ en ‘rancune’ spreekt Heijne van ‘haat’ en ‘woede’. Hij wijst erop hoe deze emoties een hoofdrol zijn gaan spelen in de onderbuikpolitiek die overal in de wereld om zich heen grijpt. Ook voor de hedendaagse populisten die Heijne noemt is de paradijselijke, betere wereld blijkbaar volledig buiten het voorstellingsvermogen komen te liggen. Steeds meer succes is er voor leiders die blijven roepen dat er van alles niet deugt zonder dat ze daar een toekomstperspectief tegenoverstellen. God is dood, het paradijs een idee-fixe. En omdat alle mensen zondig zijn, maar sommige mensen meer dan anderen, moeten er ook schuldigen worden aangewezen. Wie die schuldigen in feite zijn, dat weet Ter Braak ons duidelijk te maken. Het zijn niet per se die anderen. Het zijn bij voorkeur niet die anderen. Als we niet uitkijken zijn we het zelf, met ons eigen ressentiment, onze eigen rancune. En als we die niet in goede banen weten te leiden gaat het mis.

Ronald Ohlsen

Menno ter Braak – Het nationaalsocialisme als rancuneleer. Met een voorwoord van Bas Heijne. Uitgever van Oorschot, Amsterdam. 56 blz. € 12,50.

(foto Grote bijeenkomst der NSB op Houtrust te Den Haag. Ir. Mussert tijdens zijn rede in de open lucht. Public Domain)