Jelle Brandt Corstius moet zich alsnog voor de strafrechter verantwoorden voor het in de landelijke media uiten van beschuldigingen van verkrachting. Dat heeft het Hof van Amsterdam vandaag bepaald in een slepende zaak tussen tv-producent Gijs van Dam (die zich genoodzaakt zag naar buiten te treden, nadat steeds meer vingers zijn kant uitwezen) en Jelle Brandt Corstius. In een stuk in Trouw schreef Brandt Corstius over wat hij als een verkrachting heeft ervaren toen hij als redacteur werkte bij het programma Barend & Van Dorp. Van Dam ontkende in het programma Pauw later niet dat er sprake was van seks, wel dat daar dwang bij kwam kijken.

Het Hof besliste vandaag als volgt:

Beklaagde is door zijn werkzaamheden voor de televisie en in de journalistiek een bekende Nederlander geworden. Hij heeft in de landelijke media een niet bij naam genoemde man beschuldigd van verkrachting. Verkrachting is een ernstig strafbaar feit en daarmee was dit ook een ernstige beschuldiging, waardoor iemands eer en goede naam konden worden aangerand. Dat beklaagdes beschuldiging zou leiden tot onderzoek naar en speculaties over de dader van die verkrachting in brede kring lag voor de hand. Beklaagde is zich daarvan ook bewust geweest, zoals blijkt uit de omstandigheid dat hij door zijn woordkeuze heeft willen voorkomen dat een collega uit beklaagdes VPRO-periode valselijk zou worden beticht van verkrachting. Toen inderdaad sprake bleek van speculaties in de media, heeft beklaagde bevestigd en laten bevestigen dat de bewuste man tegelijk met hem had gewerkt bij Barend en Van Dorp.

Uit het dossier kan worden afgeleid dat klager na de uitingen van beklaagde onderwerp werd van speculaties.

Beklaagde heeft voorafgaande aan de publicatie drie personen, die beroepsmatig bezig zijn met nieuwsgaring, verteld dat klager degene was die hij van verkrachting beschuldigde.

Het dossier bevat daarmee aanwijzingen dat de strafrechter wellicht tot een bewezenverklaring van smaad(schrift) kan komen. Het is bij uitstek de strafrechter die de afweging kan maken of het voorhanden bewijsmateriaal daarvoor (eventueel na nader onderzoek) voldoende is. Dat geldt ook voor de beoordeling of er omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het feit of van beklaagde uitsluiten.

Het gaat in deze zaak om een herhaaldelijk in landelijke media geuite beschuldiging van een ernstig misdrijf. Er is dan ook voldoende algemeen belang bij strafvervolging.

Het hof zal daarom als volgt beslissen.

Het hof beveelt de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om J. Brandt Corstius te vervolgen ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.