Corona-gerelateerde literatuur

Nu er zoveel aandacht is voor boeken als De pest van Albert Camus en De stad der blinden van José Saramago, is het tijd om ook eens het boek van Hanna Bervoets, Alles wat er was opnieuw in handen te nemen. Zeven jaar geleden verscheen het, en het is beangstigend om te merken dat Bervoets een voorspellende gave had. Want wat in dit boek gebeurt, loopt parallel met wat er zich nu afspeelt. Natuurlijk vergroot Bervoets de situatie en dat is het recht en de plicht van schrijvers, maar de overeenkomsten zijn beklemmend.

Bervoets zet een groep van acht mensen bij elkaar die geconfronteerd wordt met een ramp buitenshuis, zonder dat die ramp verder aangeduid wordt dan met ‘de knal’. Niemand kan meer het gebouw uit waar ze nu toevallig bij elkaar zitten, een school. Er is nauwelijks etensvoorraad, ze weten niet wat er buiten gebeurd is en langzaam maar zeker vallen allerlei voorzieningen uit. Het internet waarop de overheid waarschuwde om binnen te blijven viel al snel weg. Eerst is er nog elektriciteit, maar na een paar dagen begint die te haperen en breekt tenslotte helemaal af. Dan stopt ook het water. Op dag 145 eindigt het boek en daarmee ook het leven van de opgeslotenen. Wat er daarvoor gebeurde, is een gruwelijke dystopie. Een van de vrouwen heeft een dagboek bijgehouden, dat in Alles wat er was in wisselende volgorde langskomt.

Wat het boek zo huiveringwekkend maakt, is de kenschetsing van menselijke reacties. Die zijn vergelijkbaar met wat we nu ook zien. Er zijn vier basisgegevens. Het eerste: iets totaal onbekends overkomt een groep mensen, iets wat niet eerder is voorgekomen. Het tweede: een groep is opgesloten, moet met elkaar zien om te gaan ook al zijn het geen vrienden. Het derde: de voorzieningen waarop je normaal gesproken kunt rekenen, vallen weg. Het vierde: er is gebrek aan eten, verband, medicijnen.
Hier komen dan de reacties overheen: angst, nachtmerries, onberekenbaar gedrag, onverantwoord gedrag, agressie, leugens, bietsgedrag, seks zonder liefde. Maar ook: improvisatievermogen, fantasie, organiseertalenten, altruïstisch afstand doen van eten voor anderen. Er zijn mensen bij die zo doordraaien dat ze toch de deur van de school uitgaan – en van hen wordt niets meer gehoord. Anderzijds is er ook iemand die een muis weet te vangen, schoon te maken en te stoven.

Soms lijken de gesprekken volledig overeen te komen met de woorden die nu in gezinnen overal hetzelfde klinken. Zoals:

Dan opperde Kaspar dat we ons mentaal en praktisch moesten voorbereiden op een periode van weken of zelfs maanden, zei ik dat we eerst maar moesten afwachten, riep Barry dat hij gek werd van onzekerheid en zei Leo dat Barry dat maar niet moest doen, gek worden, omdat dat de situatie er niet minder onzeker op zou maken, alleen een stuk onaangenamer.

De eerste dagen is de taal van het dagboek nog coherent, hoe verder in de tijd hoe meer die verbrokkelt. Het besef van tijd verdwijnt ook, zoals ook nu mensen gaan vergeten of het woensdag of donderdag is.

Er is ook het verlies aan decorum: men bekommert zich steeds minder om het uiterlijk, deels uit gebrek aan mogelijkheden om te douchen of te wassen, maar ook omdat het er niet meer toe lijkt te doen.

Het lijkt misschien vreemd als ik zeg dat dit boek hoe aangrijpend ook toch troost biedt. Natuurlijk heel eenvoudig omdat het een verdraaid knap boek is. Maar ook omdat het je terugwerpt op jezelf in onze barre tijd en je de vraag doet stellen: hoe zou ik het gedaan hebben en vooral: hoe doe ik het nu?

Marita Mathijsen