De leeuw in de salon

Venetië was in de achttiende eeuw in verval, zowel economisch als militair. Het was dan ook een gemakkelijke prooi voor Napoleon, die in 1797 een einde maakte aan de eeuwenlange onafhankelijkheid van de republiek. Na de nederlaag van Napoleon bleef Venetië een onderdeel van het Oostenrijkse keizerrijk, zelfstandig werd het nooit meer. Tegen deze achtergrond speelt De leeuw en zijn huid van Simon Vestdijk, een roman met als ondertitel ‘Een Venetiaanse kroniek’.

Het verhaal wordt verteld door Pierre Duplessys, een Fransman, die in 1815 in de stad verblijft om na te gaan of alle door Napoleon geroofde kunstschatten wel veilig teruggekeerd zijn. Als jongeman was hij al eens in Venetië geweest en aan deze tijd, toen het carnaval wel een half jaar duurde (om alle malaise maar te vergeten) bewaart hij hele goede herinneringen. Duplessys is nogal parmantig en dat geeft de gehele roman een licht ironische, geamuseerde ondertoon. Een onkreukbare ambtenaar is hij zeker niet, hij is niet vies van onderhandse transacties, waarvoor hij dan provisie opstrijkt.

Beslissend voor mijn kans op welslagen was natuurlijk, dat lang niet alle ontvreemde en teruggebrachte kunstwerken Venetiaans staatseigendom waren. Er was ook veel particulier bezit bij; de kloosterschatten konden als een tussenvorm gelden. De particuliere eigenaars waren bijna allen verarmd, en Venetië wemelde in die dagen van de rijke buitenlanders, onder wie veel Engelsen. Sommigen eigenaars waren overleden, al dan niet door zelfmoord, de erfgenamen soms onvindbaar, of in onderlinge strijd verwikkeld, en ook zij waren verarmd. Jaag de verarmde Venetianen en de rijke Engelsen op elkaar in, en ga er zelf tussenin staan!

Het verhaal begint als de verteller een Engelsman ontmoet, Mr. Stoyte, die zijn oog heeft laten vallen op een schilderij van Francesco Guardi, getiteld ‘De leeuw in de salon’. Het schilderij is in bezit van een oude mevrouw, de laatste van de familie Ottoboni. Via een tussenpersoon, een stokoude kunsthandelaar, komen ze de geschiedenis te weten van de afgebeelde leeuw, waarvan ook de huid bewaard is gebleven en waar magische krachten aan toegedacht worden. Tijdens de zoektocht naar het schilderij en de huid verzamelt de verteller zoveel mogelijk informatie, op basis waarvan hij – terug in Frankrijk – de kroniek samenstelt.

De familie Ottoboni behoorde tot de elite van Venetië. Het waren geen brave, oppassende lieden, hun fortuin hadden ze verspeeld. Zowel de mannen als de vrouwen waren avontuurlijk en namen het niet zo nauw met de huwelijkstrouw. De leeuw doet zijn intrede in het verhaal als Ugolino en Bertuccio Ottoboni, twee broers, in 1762 het oude, tamme dier kopen van een Griekse kermisexploitant. Voortaan woont de leeuw in Palazzo Ottoboni, waar hij ook geschilderd wordt.

Behalve de Leeuw, die lui en amechtig op een sofa lag, de toeschouwer bijna menselijk in de ogen blikkend, vertoonde het doek een zestal personen, gedeeltelijk gemaskerd, maar zonder verdere carnavalstooi. Twee jongens waren ongemaskerd, maar aan hun houding was te zien, dat zij tot de familie behoorden; een van hen leek ietwat mismaakt. Er waren twee vrouwen, weelderig gekleed, en een van de mannen was een abbé […].

De familieverhoudingen zijn complex. Cattarina en haar man Paolo hebben een slecht huwelijk, Cattarina gaat bijna elke dag wel met een andere man vreemd. Zij verzet zich echter tegen een scheiding, reden voor Paolo om haar zoveel mogelijk te treiteren. Een van zijn acties is het laten vermoorden van de leeuw (die Hannibal is gedoopt), waarop zijn vrouw dreigt voor de leeuw in alle kerken in de stad missen te laten opdragen. In elk geval laat ze de huid van Hannibal prepareren. Paolo sterft kort daarna aan een beroerte, na een hoog oplopende ruzie, waarbij zijn vrouw hem de huid van de leeuw naar het hoofd gooit. Daarmee beginnen de geruchten over de dodelijke macht van de huid.

De leeuw en zijn huid volgt in groot detail de familiegeschiedenis van de Ottoboni’s en is een fascinerende combinatie van corruptie, arrogantie en seksuele uitspattingen. De ene zoon, Ugolino, jaagt achter elke vrouw aan, zijn broer Bertuccio is verliefd op hun halfzuster. Cattarina, de moeder, overlijdt uiteindelijk aan syfilis, die in de roman de echte heerser van Venetië wordt genoemd. Ugolino, voortdurend platzak, trouwt met een rijke erfdochter en krijgt één zoon, Angelo. In tegenstelling tot zijn vader is Angelo geen losbol, maar conservatief en beheerst. De val van Venetië gaat hem zeer aan het hart. De verteller doet het rustig aan, hij neemt de tijd om zijn theorieën te ontvouwen, precies zoals men van een negentiende-eeuwse schrijver zou verwachten. Deplessys geeft dan wel af op de boeken van zijn vriend Stendhal, in aandacht voor details doet hij niet voor hem onder. Deplessys analyseert scherp en is weinig sentimenteel over zijn hoofdfiguren. Als Ugolino een man voor zijn zuster Zilia heeft gevonden (tegen een royale vergoeding), gunt hij deze man niet dat hij de eerste is, met wie zij het bed zal delen.

Op Ugolino was zij vermoedelijk altijd een beetje verliefd geweest; zij had hem bewonderd; en hij kweet zich van zijn taak met een vleug van bonhomie en zorg voor haar welbevinden, die bij deze virtuoos de niets ontziende daadkracht geenszins buitensloot. Bertuccio keek toe, en de moed zonk hem in de schoenen op het horen van Zilia’s geschreeuw, niet uit protest, of van wellust, maar van pijn. Ugolino verhief zich, het gezicht rood, een half schaamachtige grijns om de lippen en nu was het de beurt aan hém. Hij kon niet, hij wou niet, hij wou weg. Ugolino moest hem paaien, dwingen. Ugolino zei: ‘Het zal je geen moeite kosten, Bertuccio, ze is er nu doorheen,’ en duwde hem naar het bed, waar Zilia hem met een mengsel van afkeer en belustheid beschouwde.’

Een constante factor in de roman is de huid van de leeuw, die in een speciale kamer van het familiehuis hangt. Een paar maal gebruiken de Ottoboni’s de vermeende kracht van de huid om een tegenstander uit te schakelen: een man die alle spullen van Cattarina heeft gekocht sterft aan een beroerte nadat ze hem ook de huid heeft laten bezorgen. De schoonvader van Ugolino, die Bertuccio heeft beledigd, sterft weliswaar na een val in het Dogenpaleis, maar ook hij had de huid daarvoor ten geschenke gekregen. De familie raakt heel bedreven in het verbergen van hun intenties als het de huid van de leeuw betreft en zorgt er ook elke keer weer voor dat ze de huid terug in bezit krijgen. Deplessys laat in het midden of de huid ook werkelijk magische krachten bezit, soms lijkt er ook sprake van toeval. Het is Angelo, die het grootste risico neemt. Hij geeft de huid (en het schilderij) aan Napoleon in de hoop om daarmee de grootste vijand van Venetië uit te schakelen. De geschenken laat hij bezorgen door een bediende, de pruikenmaker Isorello, die uitgebreid aan het woord komt over zijn bezoek aan de keizer, die hij als de duivel beschouwd.

‘Heb je nog meer? Zeg aan je meester, die onbekende held, dat ik niet ook nog een geit van hem wil hebben, of is het het beestenvel van een Inquisiteur dat je daar tevoorschijn haalt? […] Wat is dat, wat heeft je onbekende held van een meester je nu meegegeven, dat ding zit onder de vlooien, vriend.’ Nu moet ik hier bij vertellen, dat hij tot nog toe niet onvriendelijk tegen me was geweest, en ik geloof dan ook niet, dat hij mijn bloed kon drinken, al kan de duivel natuurlijk het bloed van iedereen drinken, en niet alleen het bloed. In elk geval liet hij mij aan het woord, en toen ik over de leeuw begon, gleed er een geamuseerde trek over zijn gezicht, dat nu opeens iets menselijks kreeg, al was dat natuurlijk ook maar schijn.

Isorello kan de keizer niet overhalen de huid aan te nemen en hij keert onverrichter zake terug naar Venetië. Als een latere moordpoging met de huid ook mislukt, neemt iedereen in de familie aan dat de macht van de huid is uitgewerkt. Mr. Stoyte zal ontdekken of dit ook werkelijk het geval is.

Een oud stuk leer, een oud stuk huid, waarin nog geen gaten gevallen waren, maar dat weinig goeds deed verwachten omtrent de naaste toekomst ervan. Hier en daar was dit vel gerimpeld, of de plooien kleefden aan elkaar vast. Hier en daar was het papierdun.

De roman is ingenieus geconstrueerd. Vestdijk weet heel goed de sfeer van Venetië op te roepen, zonder uitgebreide beschrijvingen nodig te hebben. Ook het verval van de stad (economisch en moreel) heeft hij heel goed getroffen. Soms ligt het tempo in het verhaal echter wel héél laag en zijn de conversaties die hij weergeeft zo uitgebreid, dat het moeite kost de aandacht niet te verliezen. Gedurfd is het van de schrijver om het mysterie van de huid niet op te lossen. Elk personage heeft hier wel een theorie over, maar Vestdijk laat het raadsel bestaan, de lezer mag zijn eigen conclusies trekken.

Doeke Sijens

Simon Vestdijk – De leeuw en zijn huid. Een Venetiaanse kroniek (1967). Het boek is uitsluitend antiquarisch te koop.