Niet de mensen, doch hun geesten

In 1718 werd de Zweedse koning Karel de Twaalfde dodelijk getroffen door een kogel tijdens de belegering van een stad in Noorwegen. In heel Europa was dit opzienbarend nieuws, want de koning had zich een grote reputatie verworven als krijgsman. Zo had hij het bijvoorbeeld aangedurfd om tegen Peter de Grote in actie te komen. De dood van de koning is altijd een mysterie gebleven. Over de toedracht zijn in de loop van de tijd wel veel theorieën ontwikkeld en zelfs het kogelgat in de schedel van de koning is onderzocht, maar niets heeft uitsluitsel gegeven. Ook de jonge schrijver François-Marie Arouet, die zich nog maar kort als Voltaire profileerde, raakte door de Zweedse koning en zijn dood geïntrigeerd en zou in 1731 Histoire de Charles XII, roi du Suède publiceren. De filosoof en de sluipmoordenaar van Simon Vestdijk gaat over het vooronderzoek, dat Voltaire voor dit boek verrichtte.

In de roman ontmoet Arouet (Vestdijk noemt hem geen Voltaire) op een geheel toevallige manier in 1722 in Parijs kolonel Octave Siquier, die al direct na de dood van de Zweedse koning door veel mensen beschouwd werd als zijn moordenaar. In een koortsdroom had hij de moord zelfs bekend en verder altijd ontkend. Arouet had natuurlijk de handicap dat hij niets concreets van de Zweedse koning wist, geen Zweeds sprak en ook nauwelijks over documentatie beschikte. Daarom doet hij er alles aan om de kolonel te spreken te krijgen. Hoewel Siquier in eerste instantie zijn verzoek voor een ontmoeting afwijst, gaat hij er later toch op in. Vervolgens ontstaat een fascinerend kat-en-muisspel, waarbij Arouet de kolonel uit zijn tent probeert te lokken. Hij gelooft niet echt in zijn onschuld en probeert hem te provoceren om achter de waarheid te komen. Als hij dan vervolgens merkt dat de kolonel terug in zijn schulp trekt, komt hij hem weer tegemoet.

‘Het is mogelijk,’ zei de kolonel, die opmerkzaam had toegeluisterd, ‘ik moet zeggen, dat u zich veel moeite geeft om u in mijn gemoedstoestand te verplaatsen… Alleen, en dit moet u nu vooral niet als een verwijt beschouwen, kan ik mij nog steeds niet aan de gedachte onttrekken, dat u mij half en half, of voor één kwart of minder, toch nog voor de dader houdt. Ik meen dit in alle ernst, mijnheer Arouet.’

De roman is tegelijkertijd simpel en ingenieus opgezet. Arouet ontvangt thuis of gaat bij mensen op bezoek: vrijwel het gehele boek bestaat uit een serie prikkelende conversaties, die het verhaal voortstuwen. De roman lijkt daardoor op een kameropera, met prachtige duetten en solo’s. Er zijn maar een paar hoofdpersonen, naast de filosoof en de kolonel zijn dat gravin Oxenstierna, de Zweedse verloofde van de kolonel en de schilder Holm. Veel discussies gaan over de koning, waardoor de lezer een goed beeld krijgt van zijn levensgeschiedenis en zijn laatste uren. Maar nooit iets definitiefs, alle feiten zijn vloeibaar. Arouet is vooral geïnteresseerd in de persoonlijkheid van de koning en dat geeft aanleiding tot veel bespiegelingen, die natuurlijk nergens toe leiden, want het gaat om niet meer dan meningen of vage impressies.

Het werd nu een onderonsje tussen de Oxenstierna’s. Het amuseerde Arouet nogal, en hij had ook geen haast, te meer omdat hij weinig belangrijks meer verwachtte te zullen vernemen uit de mond van iemand, die niet zozeer bang leek voor Siquier als wel voor zijn zuster. Het geharrewar ging nog enige tijd door, en eindelijk zei de gravin: ‘In elk geval maakt het niet het minste verschil voor meneer Arouet. Je kunt volkomen oprecht tegen hem zijn. Hij spreekt er met niemand over, want hij is óok bang voor Octave.’

Het boek geeft een prachtig portret van de jonge eigenwijze Voltaire, die behalve pedant ook onzeker én opportunistisch is. Bescheiden is hij in ieder geval niet. Af en toe krijgen we een glimp van zijn dagelijkse leven, als hij tobt over rivalen, zijn vrome broer verkettert of herinneringen ophaalt aan zijn verblijf in de Bastille, nadat hij de regent had beledigd. Vestdijk heeft het boek summier gestoffeerd, hij concentreert zich op de hoofdfiguren maar laat soms ook bijfiguren (zoals een huisknecht van de gravin) door enkele details tot leven komen. En zoals hij meesterlijk uiterlijk en gedrag van de corpulente gravin kenschetst, is een simpele kamerklok aanleiding voor een onthullende passage over Voltaire.

Ook in de kamer was het stil, op een klein dolzinnig klokje na aan de wand, een erfstuk, dat veel te vlug tikje, en toch een half uur per etmaal achterliep. Niet zonder vertedering keek hij ernaar, want het had aan een tante toebehoord, een zuster van zijn moeder, die hem als jongen met suikergoed verwende, en die, bijgelovig als een zigeunerin, hem herhaalde malen de kaart had gelegd. Hij zou nooit trouwen, en hij zou beroemd worden. Vooral dit laatste had hij in zijn oor geknoopt.

Een fascinerende figuur in de roman is de schilder Désiré Holm, die geen originele schilderijen maakt, maar werk dat hij ooit gezien heeft – uit het geheugen – naschildert. Omdat hij vaak onder tijdsdruk moet werken, laat hij soms gedeelten in een schilderij open.

Wat ik schilder zijn niet de mensen, doch hun geesten, nadat die zich hebben losgemaakt van het eerste schilderij, waarin zo goed mogelijk de werkelijkheid is vastgelegd. De schilder, de eerste schilder, doet voorbereidend werk, ik doe het eigenlijke werk. Verder gaat het niet. Wellicht dat ik weer voorbereidend werk doe voor schilderende engelen, – en zo door, tot God toe, – maar daar laat ik mij liever niet over uit…

De werkwijze van Holm lijkt wel wat op die van Arouet zelf. Memoires van mensen die de koning gekend hebben, kijkt hij vluchtig in, ‘want reeds toen had hij besloten geen excerpt te schrijven van de gedenkschriften van anderen en zoveel mogelijk op eigen materiaal te steunen.’ Uiteindelijk komt het tot een confrontatie: de kolonel wil graag dat Arouet hem in zijn boek vrijpleit van de moord. Dat is ook een voorwaarde van de gravin om met de kolonel te trouwen. En een van de steeds weer verrassende wendingen in het boek is de onthulling dat de gravin óók overtuigd is van de schuld van Siquier. Vestdijk heeft daarmee vast willen laten zien hoe gecompliceerd een begrip als ‘waarheid’ kan zijn, want Arouet pleit uiteindelijk de kolonel in zijn boek vrij, niet omdat hij zeker is van zijn onschuld, maar omdat hij hem zo sympathiek vindt.

Doeke Sijens

Simon Vestdijk – De filosoof en de sluipmoordenaar (1961) is beschikbaar in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren (DBNL) en als boek alleen nog antiquarisch verkrijgbaar.

(Afbeelding: Bringing home the body of King Karl XII, Gustaf Cederström, 1884, National Museum, Stockholm, via Wikimedia Commons