Onbeduidend, vergeten en springlevend!

Het zou een lastige vraag in een pubquiz voor geletterden kunnen zijn. Van wie is dit gedicht:

Dames-Hemden. . . . . . .
Dames-Pantalons, fransch model
Dames-Pantalons . . . . . .
Prima Dames Nachtponnen . .
Dames-Combinations. . . . .
Heeren Hemden, zwaar graslinnen

(aus einer holländischen Tageszeitung)

Het zou zomaar een ready-made uit de jaren zestig kunnen zijn, zo’n vernieuwend gedicht uit de Barbarberschool van K. Schippers. Al zijn er een paar aanwijzingen die (misschien!) iets anders suggereren. De spelling van ‘fransch’ en ‘Heeren’ past niet bij die tijd, hoewel Schippers c.s. natuurlijk niet van hun eerste misleidende verwijzing zijn omgekomen. Bovendien kan een ready-made natuurlijk ook gewoon uit een oude krant komen. Ook de toelichting in het Duits biedt weinig soelaas. Helaas, het punt voor deze quizvraag wordt niet uitgekeerd. Het gedicht heet ‘Unsittliches i-Gedicht’ en is in 1923 geschreven door de Duitse dichter en kunstschilder Kurt Schwitters.
Het gedicht staat in de bloemlezing Dan Dada doe uw werk! en het is niet het enige Nederlandstalige Schwittersgedicht in de bundel. Een paar bladzijden verder staat ‘De booten hebben zwarte schoorstenen’, ook uit 1923, ook van Schwitters.

Is dat niet vreemd, een gedicht van een Duitser in een boek over de Nederlandstalige avant-garde? Nee, het onderstreept alleen maar het internationale, kosmopolitische karakter van deze kunststroming in de lange jaren twintig van de vorige eeuw. Er waren ook Nederlanders die in het Duits (Marsman bijvoorbeeld) of Frans (o.a. Van Doesburg) schreven. Die gedichten zijn uiteraard niet opgenomen in deze Nederlandstalige bloemlezing.
En is het trouwens wel een bloemlezing? De term wordt doorgaans gereserveerd voor het beste werk van een dichter, een genre, een tijdvak. Dan Dada doe uw werk! lijkt eerder een staalkaart van wat ook in het interbellum al beschouwd werd als een randverschijnsel van de poëzie. Van de 51 opgenomen dichters kennen we er in 2015 nog maar een paar bij naam: H. Marsman, Theo van Doesburg, Paul van Ostaijen. Terwijl wij anderen wellicht niet meteen met de twintigste-eeuwse avant-garde (Albert Verwey), of zelfs helemaal niet met poëzie in verband brengen (Piet Mondriaan).

Misschien is Marsman wel het meest exemplarisch als het om het beeld van de literaire avant-garde in het collectieve geheugen gaat. In de bundel zijn negen gedichten van hem opgenomen, waaronder ‘Pijn’ uit 1920:

Pijn is meer dood dan dood
Krampen slaan deelen los uit lichaams al-verband
en losse stukken dwalen buiten eenheids-snoer
vlakken zijn ziek
en bogen zijn gezond
– en omgekeerd –
Ik ben de vorm-contrasten-compositie van Léger.

Drie jaar later verscheen zijn beroemde debuutbundel Verzen, waaruit ‘Val’ is opgenomen. Maar aan het eind van de eeuw bleek de dichter toch met name bekend als schrijver van ‘Herinnering aan Holland’, dat vooral tot ‘het beste gedicht van de eeuw’ werd gekozen vanwege zijn burgerlijk-traditionele vorm en inhoud.

In Dan Dada doe uw werk! overheerst het beeld van dichters die het experiment niet schuwden en daar zichtbaar ongelooflijk veel plezier aan beleefden. Natuurlijk, de avant-garde droeg vooral het leven uit in een snelle, zakelijke, mechanische massamaatschappij, die de bezadigde rust van de Tachtigers voorgoed opzij had geschoven. Kijk bijvoorbeeld eens naar het gedicht ‘Piano’ van de Vlaming Gaston Burssens.

lino wit en zwart

vingeren toetsen de toetsen
in mineur
maar het auditorium dut
in ut
maar Chaplin is in nood
Chopin is dood
en wordt begraven met zijn marsj in do
dodo
dada
– dadaïsme van het auditorium –
als gele vingeren de toetsen toetsen
speelt de piano
pianissimo
en draait de automatiese trommel
fortissimo

Het eerste dat in het oog springt, is het spel met klank en taal. En omdat de samenstellers deze tekst achterin nogmaals in facsimile hebben afgedrukt met de oorspronkelijke lay-out en kleuren, groeien deze gedichten langzaam uit tot een poëziefestijn van woord en beeld en klank.

Wat in de bundel vooral opvalt is dat er, behalve de genoemde bekende namen, destijds zo ongelooflijk veel méér was dan wij nu nog kennen. De canon heeft kennelijk genadeloos toegeslagen. ‘Music Hall’ van Van Ostaijen ontbreekt niet, en ‘Ruiter’ van I.K. Bonset evenmin. Maar dankzij Dan Dada doe uw werk! kennen wij nu bijvoorbeeld ook weer het speelse werk van Frederik Chasalle:

Ik bemin…

Ik bemin den grooten zeeslang
en den grooten komkommer,
de whiskey en den breeden duim.
Ik bemin het oud portret
met de reddingsmedaille op de borst.
Ik bemin den hoed van Tante
als een portie ijs op ’t hoofd;
den d’oude papagaai,
ver over de honderd geworden,
die aan zijn ronde tralies
het alphabet om en om keert.

Natuurlijk brengt de nieuwe tijd niet alleen speelsheid en levensgenot. De moderne stad herbergt zijn gevaren, terwijl ook de Grote Oorlog nog vers in het geheugen ligt. Lees er het bekende De feesten van angst en pijn van Van Ostaijen nog maar eens op na. Of in deze bundel de indringende fragmenten uit Oorlag. Verzen in Staccato van A.H. Feis. En ook het drukke stadsverkeer eist zijn tol, zoals ‘Ramp’ van Hendrik de Vries uit 1919 illustreert:

Zo schildert de modernistische dichter met woorden de hectiek, de spanning en het geweld van het straatleven. Het gaat – net als bij de eerder genoemde voorbeelden – meer om de sfeer dan om de letterlijke betekenis van de woorden. Begrippen als ‘pijn’, ‘beminnen’ of ‘ongeluk’ omvatten immers zoveel meer aan spanning en emotie dan de afzonderlijke woorden kunnen oproepen. De dichterlijke avant-garde neemt voorgoed afscheid van de anekdotische poëzie en is daarmee allereerst schatplichtig aan verschillende gedichten uit Verzen van Herman Gorter. En heeft kinderen, klein- en achterkleinkinderen tot aan de rappers en slam-poets van onze tijd aan toe.

In de jaren twintig kwam de moderne poëzie eindelijk en uitbundig in de puberteit. En die is ze dankzij de Vijftigers, Zestigers, Maximalen en wellicht nog lastig te categoriseren verschijnselen als graphic poems, sms-gedichten en andere postmoderne ontregelende gedichten nog steeds niet ontgroeid. Waarmee de belangrijkste eigenschap van de avant-garde (en waarschijnlijk van alle andere goede poëzie!) misschien wel genoemd is: ontregelend – zowel naar vorm als naar inhoud.

En dan is het jammer dat in deze mooie, overzichtelijke bundel (compleet met een tiental poëticale manifesten uit de jaren twintig) Martinus Nijhoff ontbreekt. Niet alleen omdat de dichter in zijn tijd genoeg stof tot controverse gaf, maar vooral omdat een dadaësk gedicht als ‘Sonate’ uit De wandelaar (1916) hier toch eigenlijk niet mag ontbreken.

Jan de Jong

Hubert van den Berg & Geert Buelens (ed.) – Dan Dada doe uw werk! Avant-gardistische poëzie uit de Lage Landen. Vantilt, Nijmegen. 248 blz. Uitsluitend antiquarisch vanaf ongeveer € 20,00.

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2015-2