Sylvia Witteman heeft gelijk over die verdomde literaire stromingen

Als je weleens over literatuur en literatuuronderwijs schrijft, dan is het lastig om niet rechtstreeks een depressie in gekatapulteerd te worden. Nadat ik gisteren het filmpje van een boekenclipje van Famke Louise in de Facebookgroep Nederlands gepost had, bleek het merendeel van mijn collega’s het een uitstekende manier te vinden om jongeren aan het lezen te krijgen. Er verscheen deze week ook een onderzoek naar de leescultuur van jongeren waar ik nog lang zal moeten kauwen op de resultaten. Het is voor een deel een kwantitatief onderzoek onder meer dan 500 jongeren die een enquête moesten invullen van 60 vragen over hun leesgedrag.

Al tijdens het veldwerk bleek dat relatief veel jongeren tijdens het invullen van de vragenlijst stopten met het onderzoek. Een groot deel van deze jongeren is afgehaakt toen ze in de gaten kregen dat het onderzoek over lezen ging. Dit waren relatief veel jongeren met een vmbo- of mbo-achtergrond en relatief veel jongens.

Helaas wordt niet duidelijk gemaakt hoeveel mensen precies bij welke vraag zijn afgehaakt, waardoor de antwoorden wat minder betrouwbaar worden. Het lijkt me, juist bij onderzoeken naar leesbevorderingsactiviteiten die betaald worden door een organisatie die overheidssubsidie krijgt voor leesbevordering dat je een zo realistisch beeld geeft van de werkelijkheid. Nu worden er allerlei conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan waarbij je kunt afvragen op grond van welke cijfers die ondersteund worden.

Misschien word ik nog het meest getroffen door verhalen uit de praktijk. In haar zaterdagse boekencolumn in de Volkskrant beschrijft Sylvia Witteman hoe haar zoon zich voorbereidt voor het mondeling door steeds aan haar te vragen tot welke literaire stroming het door hem gelezen boek behoort. Je weet meteen hoe dor het literatuuronderwijs op de school moet zijn als dat de vragen zijn waarop je antwoord moet geven bij een mondeling.

Ik kan een beetje uit ervaring spreken, want de laatste tijd spreek ik met collega’s en studenten vaak over het nut van die kennis van stromingen naar aanleiding van de open brief die ik laatst aan Jeroen Dera heb geschreven. Onze tweedegraadsstudenten moeten namelijk ook de dorre feitjes weten van de literatuurgeschiedenis om op een landelijke kennisbasistoets antwoord te kunnen geven op dit soort vragen:

Gegeven
Als reactie op de poëzie van de Vijftigers ontstaat in de jaren zestig rond het tijdschrift Barbarber een nieuwe vorm van realistische poëzie. Aan dit tijdschrift werkten o.a. de dichters K. Schippers en Bernlef mee.
Gevraagd
Wat is de naam van de techniek waarbij zij een bestaande zakelijke tekst bijna onveranderd opnamen en presenteerden als gedicht?

A Essay
B Directe rede
C Readymade
D Repetitio

Gegeven
Tot de historische avant-garde (modernisme) worden stromingen gerekend waarvan de kunstenaars in het begin van de twintigste eeuw nieuwe vormen zochten die pasten bij een modern bewustzijn en wereldbeeld.
Gevraagd
Welke stroming wilde het burgerlijke publiek choqueren door bestaande waarden als kunst en burgerlijke moraal te bekritiseren?

A Dadaïsme
B Expressionisme
C Nieuwe zakelijkheid
D Surrealisme

Van alle manieren die je kunt bedenken om het literatuuronderwijs interessant te maken, is dit wellicht de slechtste. Ik vind wel dat leerlingen en studenten enige kennis moeten hebben van stromingen, maar het is juist interessant om te zien hoe individuele boeken van individuele schrijvers in elkaar zitten en dat die boeken soms helemaal niets met de kenmerken van een stroming te maken hebben. En is het niet interessanter om boeken vanuit verschillende (wetenschappelijke) invalshoeken en gezichtspunten te bekijken dan ervan uit te gaan dat die boeken een optelsom van objectief waarneembare stromingskenmerken zijn? Om het wat anders te formuleren: het zal me aan mijn reet roesten tot welke stroming De uitvreter van Nescio gerekend kan worden, maar ik wil er wel achter komen waarom ik na al die herlezingen nog steeds ontroerd wordt door dat boek.

Of zoals Sylvia Witteman schrijft:

Geduldig wachtte mijn zoon tot ik eindelijk met die ‘verhaallijn’ aan zou komen zetten. Want dat moest hij weten, voor school. Net als de ‘literaire stroming’. Zoals wij vroeger altijd het ‘thema’ moesten oplepelen, en de ‘motieven’. En het boek ‘in zijn tijd’ moesten plaatsen. Bah, wat een ellende.

Inderdaad, wat een ellende, maar alle lerarenopleidingen Nederlands zijn gedwongen om in het keurslijf van de Landelijke Kennisbasistoets te lopen en dat betekent ook dat je je colleges daarop moet afstemmen, want er kan weleens een vraag over komen op de LKT. We snakken naar een bevrijding van die wurggreep op onze colleges.

Ik denk dat het literatuuronderwijs niet gewonnen wordt door influencers die ongeïnteresseerd een verhaaltje nawauwelen, ik denk dat de grootste influencers docenten zijn die zelf lezen en vanuit hun enthousiasme leerlingen aan het lezen krijgen, zodat er echt een gesprek kan ontstaan over de inhoud van een boek. Docenten zoals de enthousiaste leesbevorderaar Matijs Lips. Docenten als onze eigen Cilla Geurtsen die echt bijhoudt wat er verschijnt en onbekommerd haar boeken uitleent aan haar leerlingen.


Docenten als onze eigen Miriam Piters die op veilige afstand schrijvers naar school haalt:

Docenten als Conrad Berghoef die in coronatijd zelf op de racefiets stapt om de boeken bij zijn leerlingen thuis te krijgen.


Dat zijn de docenten die het verschil maken en die leerlingen aan het lezen krijgen. En er zijn gelukkig honderden van dit soort docenten. Als je ergens hoop uit kunt putten dan zijn het deze individuen.

Coen Peppelenbos