Er is niets bedrieglijker

Er zijn twee werelden: die ene die om ons heen beweegt (huizen en tuinen vol familieleden, steden, bergen en stromende rivieren) en er is die andere, die we uit de beeldende kunst en uit de poëzie kennen. En uit onze verbeelding natuurlijk. Het is nog maar de vraag welke van die twee de echte is.

De nieuwe dichtbundel van Dorien de Wit, Eindig de dag nooit met een vraag, begint met een opvallend motto van sir Arthur Conan Doyle, die zijn wereldberoemde personage Sherlock Holmes laat zeggen dat er niets zo bedrieglijk is als een voor de hand liggend feit. En je hoeft maar een paar van die negentiende-eeuwse verhaaltjes te lezen (of een aflevering te bekijken van de briljante BBC-serie Sherlock met Benedict Cumberbatch in de titelrol) om te weten dat dat waar is. Er bestaat niet zoiets als een objectieve werkelijkheid die door iedereen precies hetzelfde wordt gezien.
Nee, dan de verbeelding!

ik geloof in een rivier
die stroomt van zee naar de bergen
ik vraag van poëzie niet meer
dan die rivier in kaart te brengen

Met deze woorden opende zeventig jaar geleden Remco Campert zijn debuutbundel Vogels vliegen toch. Het lijkt een oproep om in gedichten het onmogelijke mogelijk te maken. Maar het is meer. Het is ook een oproep om de verbeelding uit zijn isolement te halen en scherp omlijnd te presenteren (‘in kaart te brengen’), bij voorbeeld in een schilderij of een gedicht. Aan beeldend kunstenaar en dichter Dorien de Wit is dat wel toevertrouwd. In de vierde afdeling van Eindig de dag nooit met een vraag staat het korte gedicht ‘begin’, waarvan de eerste strofe luidt:

de kracht achter een golf blijft altijd bestaan
volgens de meditatieleraar kan iets
niet veranderen in niets

Omdat ‘iets / niet [kan] veranderen in niets’, kan de verbeelding van de dichter, of van de lezer, niet verdwijnen zonder een spoor achter te laten. Daarom moet die eigenaardige rivier van Remco Campert ook in kaart gebracht worden. Maar zoiets abstracts als de verbeelding kan dat niet op eigen houtje, daarvoor hebben we beeldende kunst of poëzie nodig. Campert haalde er de dichtkunst bij om zijn verbeelding te concretiseren, om het onzichtbare zichtbaar te maken.

Achterin W.F. Hermans’ De donkere kamer van Damokles citeert de schrijver Ludwig Wittgenstein. Het citaat komt er heel in het kort op neer dat je niet iets kunt zoeken wat er niet is. Als je het zoekt, is het er. Ook als je het niet kunt vinden en ook als het helemaal niet bestaat. Iets wat eenmaal bedacht is, kun je niet meer ontdenken. Dorien de Wit beschrijft het in een gedicht zo:

is dit hoe een plek een hoofd binnenvalt?

ik hoop dit land op een grens te betrappen
maar aan de bomen kan ik niet zien in welk land ik ben

een plek beschrijven
is hem laten verdwijnen uit je gedachten

de grijsblauwe lucht valt in zee waar ik een horizon verwacht

Het zijn gedichten waar je met een klas (of aan de stamtafel!) heerlijk over kunt filosoferen, zonder je meteen druk te maken over allerlei formele kwesties als strofebouw of klankwerking. Parkeer die maar even op de vluchtstrook en bedenk dat je geen klas gevorderde gymnasiasten (of een stel drinkende literatoren!) nodig hebt om op deze manier over gedichten na te denken. Iederéén kan groter denken dan zijn eigen hoofd, want…

wat in een fotolijstje past
is te klein voor een herinnering
het heelal heeft precies het formaat
van alles wat mijn hoofd kan begrijpen

als een wazige vlek
ziet de buurman mij bewegen
door het beslagen keukenraam
binnen besta ik echt

opgebouwd uit heldere lijnen, driedimensionaal
vermoed ik dat de zon rechts ondergaat en
dat het dezelfde is
die later links weer opkomt

bij twijfel steek ik mijn hand in de lucht
laat een heel vliegtuig verdwijnen
achter mijn vingertop

Dat de verbeelding grenzeloos en eindeloos is, kan iedere puber je vertellen. En dat de ander slechts een wazig beeld van je heeft ook. Het beslagen keukenraam is hier de grens tussen hoe een ander je ziet, en hoe je je zelf kent (‘een metafoor werkt alleen als hij niet klopt’ lezen we verderop in de bundel). In de tweede helft van het gedicht ziet de ik-figuur zichzelf in heldere lijnen. Maar diezelfde ik-figuur blijft hier nog wel een beetje hangen in abstracte ideeën. Dat kan de beeldend kunstenaar, die De Wit ook is, natuurlijk niet zo maar laten liggen. Het mooie gedicht ‘legenda’, waarmee ze in 2017 de Turing Gedichtenwedstrijd won, neemt in de bundel dan ook een centrale plaats in.

een lijn op papier is een grens tussen twee vlakken
een golvende lijn betekent dat de grens beweegt
twee golvende lijnen onder elkaar zijn water

mijn vingertoppen maken afdrukken op alles wat ik aanraak
elke vinger heeft een eigen patroon als hoogtelijnen op een plattegrond
ik laat een spoor achter op de tafel, de potloden, mijn glas

in de bergen is de horizon een golvende lijn
staand op een berg ben ik onderdeel van die lijn
ik pak de bovenste steen en verander de horizon

de steen is een bergtop die in mijn handpalm past
ik gooi de bergtop in het dal

Hier grijpt de verbeelding krachtig in in de werkelijkheid. Waar Camperts omhoog stromende rivier alleen maar in een gedicht mogelijk was, beschrijft De Wits gedicht hoe een ik-figuur een echte horizon kan veranderen. Natuurlijk, geen geoloog zal het ooit opmerken, maar wij wel! Want de poëzie maakt niet alleen het onmogelijk mogelijk, zij maakt ook het mogelijke zichtbaar, hoe klein en onconventioneel het ook is. Dat is geen nieuwe gedachte. De dichter Leopold beschreef het al in een gedicht over een druppel wijn die in zee valt. Maar het is wel goed dat het gedicht ‘legenda’ ons er nog eens aan herinnert.

Jan de Jong

Dorien de Wit – Eindig de dag nooit met een vraag. Arbeiderspers, Amsterdam. 80 blz. €18,99

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2021-4

Lees ook deze recensie van Eindig de dag nooit met een vraag