Scheluwe dagen

Ondertussen staat Marieke Lucas Rijneveld al weken in de top-10 van bestverkochte boeken bij de betere boekhandels. Met een dichtbundel. Hoe bijzonder is dat? Er zijn dus nog altijd mensen die poëzie kopen. Of beter gezegd: misschien wel juist nu poëzie kopen, om zich aan vast te houden te midden van allerlei stormen.

Komijnsplitsers is de titel van de bundel die goed de weg vindt naar de lezers. Een bundel ‘Voor alle mensenkinderen’, staat voorin, die misschien net als Rijneveld worstelen met de vraag: hoe doe je dat, leven?

Hoe te leven en niet te versomberen.
In je houding meermaals de kraanvogel
vinden, het bukken voor geluk. In het
heiregister van je bestaan zoek je naar

een plan, naar de juiste fundering

staat het in het gedicht ‘Voegwerk’.

Rijneveld kijkt op een afstandje naar zichzelf, van onder tot boven, van binnen naar buiten en andersom. Schuwt het grote gebaar niet, maar geeft altijd minutieus antwoord op de vraag wie hij is, verstrikt soms immers in het eigen-ik, wie hij zou willen zijn, want niet tevreden met

geslachtelijke bepaling, met blauw of roze speelgoed. Wilde ruw
zijn en tegelijk lief

De dichter zoekt ‘t het liefst niet in tegenstellingen, maar in een onmogelijk samengaan. Hij wil niet breekbaar zijn ‘net zomin als populierensterk’. En onderzoekt het begrip identiteit (niet: geaardheid) op tal van manieren, wat mogelijk een verklaring is voor de populariteit van Komijnsplitsers.

Rijneveld voelt zich niet thuis in zijn meisjeslichaam, dat hij ergens vergelijkt met een in elkaar gezet Ikea-kastje dat niet door de deuringang past. Maar om dat Ikea-kastje nou uit elkaar te halen, of om in plaats van een grijs vest een jongen aan te trekken?

En dus zijn er soms dagen die over zeer gaan, schrijft Rijneveld: ‘over hoe je het meisje moet / vergeten om de jongen te onthouden’. Dagen ook, met de vraag ‘hoe sta je / rechtop als de kraanvogel verkeerd / gevouwen is?’ Of dagen waarop je steeds ‘de hoop dat morgen alles beter wordt als // chocoladevlokken op je brood strooit’.

Niet voor niets noemt Rijneveld een afdeling gedichten ‘Scheluwe dagen’. Dagen die een beetje scheef en verwrongen zijn, zoals een houten plank door vocht kan kromtrekken. Dagen, waarin hij zichzelf dan weliswaar beslist geen rotte appel zou willen noemen, maar wel eentje met kurkststip – een appel met kleine, ingezonken bruine putjes.

Komijnsplitsers lezen is omvergeduwd worden door taal. Door de rijkdom aan beelden, door de rijkdom van bijna 100 pagina’s poëzie, door woorden die soms moeten wennen maar altijd de spijker op zijn kop zijn. Het is een bundel van kelderwind, van wolfskuil, van lorejas, van sjabloonhonger, van klezoor, knelpank en kilkeper. Van burchtverlies.

Wat een rijkdom, om zo’n dichter te lezen.

Sjabloonhonger

Figuurzaag me netjes langs de randen, schaaf
bij wat ik te veel ben geworden. Vervang het
zaagblad als je te snel gaat en kapot, als je
een bocht in mijn aanwezigheid misloopt.

Maak een sjabloon van me dat niet op het
vorige lijkt, want buiten is het stil, de bomen staan
stokstijf in foxtrothouding – als ik af ben, wil ik met je
dansen tot de sterren naar beneden donderen.

Wie de zaag ontsnapt, loopt zichzelf uiteindelijk
in de prak, echt waar, geloof me, Verspil zo veel
mogelijk metaalbladen, laat je nooit zeggen dat
een ontwerp een ontwerp blijft, alles is mogelijk.

Af en toe zou ik het andersom willen, jij het
hout, ik het gereedschap, maar ik heb nooit
een vaste hand gehad, ik heb nog nooit iemand
bijgevijld – scheefgroei zit in al mijn voorvaderen.

Er is zoveel ruis op de lijn en niemand die me
kan vertellen hoe ik me het beste kan ontplooien.
Al moet ik het goede ook benoemen, ik heb
twee armen waarmee ik kan wiegen.

Dus kom hier, leg het gereedschap ver weg
uit mijn kinderogen, en vertel me dat we het einde
naderen, dat het ontwerp bijna af is, dat ik kan
zeggen dat ik iemand en mooi ben geworden.

Matthé ten Wolde

Marieke Lucas Rijneveld – Komijnsplitsers. Atlas Contact, Amsterdam. 104 blz. € 19,99