Een staalkaart van de poëzie

De laatste keer dat ik een gedicht voor een meisje heb geschreven, moet alweer zo’n twintig jaar geleden zijn. De dame in kwestie hield mij met een verlegen lachje haar poesiealbum voor. Of ik er ook iets in wilde schrijven. Natuurlijk wilde ik dat, al was het alleen maar om de familieverhoudingen niet meteen op scherp te stellen. Ik heb het tenslotte over mijn nichtje van acht. Wat ik precies voor haar heb genoteerd, weet ik niet meer. En met een beetje geluk is het boekje in kwestie inmiddels lang geleden ten prooi gevallen aan de vergetelheid.
Wat mij vooral opviel, was de grote diversiteit van de bijdragen. Kwalitatief gezien was het hele spectrum van ‘matig’ via ‘deerniswekkend’ tot ‘beschamend slecht’ wel gevuld. Maar goed, de vertegenwoordigde dichters waren dan ook ooms, tantes, zwagers en buren. Geen professionals. Met het boekje is in ieder geval geen onvergetelijke poëzie verloren gegaan.

Je vraagt je af of dat anders zou zijn als ‘echte’ dichters zich aan een dergelijk karwei zetten. Het antwoord op die malle vraag ligt hier voor me. Op verzoek van de uitgever hebben 62 schrijvers en dichters een bijdrage geschreven voor een felicitatiebundel voor de tachtigste verjaardag van Remco Campert. Oude (Lehmann, Kouwenaar) en jonge (Sylvie Marie, Maarten Inghels) dichters huldigen broederlijk en zusterlijk hun jarige collega. Sommigen spreken Campert met zoveel woorden toe, of verwijzen zijdelings naar de jubilaris. Anderen gaan gewoon hun eigen autonome gang. Maar ze doen dat wel allemaal op hun persoonlijke, unieke manier. En leveren zo een mooie staalkaart van de Nederlandse poëzie van vandaag. Rutger Kopland bijvoorbeeld:

Poëzie is een daad – jazeker – maar
het is ook een vorm van zwijgen

ook zwijgen is een daad
het is spreken over wat men
niet zeggen kan

zoals je spreekt over het zien
van je tuin en het is niet de tuin
waarover je spreekt

poëzie is een ontroering.

‘Spreken over wat men niet zeggen kan’. Veel kernachtiger heb ik poëzie nog niet horen definiëren. Want daar gaat het in de kunst toch om: pogingen om gevoelens of gedachten, die zich woordeloos aan ons voor doen op een of andere manier op een ander overbrengen. De één doet dat met muziek, de ander met verf. Dichters doen het met taal.

Hoe anders, maar ook zo eigen, is het prozagedicht dat Tjitske Jansen heeft bijgedragen, in de stijl die we (een beetje) kennen van haar bundel Koerikoeloem. Een meisje van tien bedenkt dat ze nog maar acht keer tien hoeft te worden, om tachtig zijn – en dus al bijna dood. Het gedicht eindigt met:

Tegen Yuana, Amy, Netty en Jolanda vertelde ik mijn gedachten niet, ik zei gewoon dat ik geen zin had om te spelen, maar mijn moeder klopte op het raam, ik moest die stoel eens uit en vort. Ik vroeg me af of ze gezien had hoe donker mijn gedachten waren. Gaan spelen. Dat was de oplossing.

En ook zo kun je iets kwijt over het wezen van de poëzie.

Een voordeel van zo’n verzamelbundel is, dat hij de lezer de gelegenheid biedt om kennis te maken met dichters van wie hij, o nalatigheid, nog niets gelezen heeft. En die vervolgens een diepe indruk achterlaten. Voor mij persoonlijk gold dat bijvoorbeeld voor Maarten Inghels, Mustafa Stitou en Victor Schifferli. Anderen, al wel bekend, stellen niet teleur. Ik denk aan Tommy Wieringa, verantwoordelijk voor de kortste bijdrage (‘de kievit weet niet / dat naar hem geglimlacht wordt / in de majoraan’), aan Anna Enquist (met een soort van herinnering) en aan Jules Deelder, met een woordenwaterval als hommage aan Campert die eindigt met:

[…] om tussen
de sterren aan het firmament te
stralen en te schitteren als het
levende bewijs voor de mensen hier
beneden dat er tenminste één
dichter is die hen begrijpt

Een mens kan minder bloemrijk geprezen worden.

Valt er dan echt helemaal niets slechts over de bundel te zeggen? Ik doe het niet graag, maar toch. Het is voor een redacteur natuurlijk behoorlijk lastig om een gevraagde bijdrage te weigeren. Maar in het geval van Mensje van Keulen had ik toch de stoute schoenen maar aangetrokken. Haar loflied op de R (van Remco) had in het poesiealbum van mijn nichtje indertijd niet misstaan. Zou zij niet geweten hebben dat de felicitatiebundel bedoeld was voor publicatie?
Nee, dan las ik toch met veel meer genoegen de terugblik van René Huigen op zijn eerste kennismaking met de dichter Remco Campert. Zijn slotregels luiden:

Ik was toen zeventien
en al vol van poëzie
die ik niet werkelijk begreep
maar waarvan ik ooit nog eens de finesses
hoopte te doorgronden.

Zou een van onze zeventienjarigen deze bundel ooit op zijn lijst zetten? En er niets van begrijpen? En hopen op betere tijden? Wellicht.

Jan de Jong

Diverse dichters – Poëzie is een daad. Gedichten voor Remco Campert. De Bezige Bij, Amsterdam. 104 blz. ± €15,00 (antiquarisch)

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2009-7