De jaren des onderscheids

De dagboeknotities van Voskuil, waarvan onlangs het eerste deel verscheen als Bijna een man, beginnen in 1939. Voskuil is dan 13. Hij schrijft een ongedateerde notitie over de zomer die net voorbij is. De volgende aantekening is geschreven op kerstavond 1939. De eerstvolgende notitie dateert van 1 september 1942. Voskuil is dan 16. Vanaf dit moment wordt er met grote regelmaat in het dagboek geschreven, al mist er soms ook weleens een week. Eigenlijk begint het dagboek dus pas echt in 1942.

We zien de oorlog door de ogen van een adolescent. Hij werkt een zomer lang bij een boer in Grolloo, waar hij niet alle werkzaamheden even snel oppikt, maar toch een tijd naar tevredenheid en hard werkt. Eenmaal thuis zijn er regelmatig luchtalarmen. Over de oorlog is gigantisch veel geschreven, maar het is de invalshoek die dit boek interessant maakt. De impact op het dagelijks leven wordt vooral door de dagboekvorm duidelijk, omdat deze notities niet de bewerking van een historisch verslag of de stilistische vervorming van proza ondergaan hebben. In het dagboek staan veel opmerkelijke anekdotes. Zo moeten Voskuil en zijn klasgenoten aan NSB’ers toestemming vragen voor een schoolfeest. Die krijgen ze, zolang ze uitsluitend Duitse en Nederlandse schlagers draaien. Als hij opschrijft dat hij door de Arbeitseinsatz wordt opgeroepen voor bouwwerkzaamheden, noemt hij tussen neus en lippen door dat zijn vader uit voorzorg al een tijd niet thuis slaapt. In andere genres zouden zulke anekdotes waarschijnlijk meer uitgediept worden.

Op een gegeven moment zou Voskuil met Mia naar een opvoering van Hamlet gaan, maar dat kan door het vervroegen van de avondklok niet meer doorgaan. Als ze er een paar weken later alsnog heengaan, noteert hij:

Het was een aaneenschakeling van hoogtepunten, die elkaar in razend tempo opvolgden tot Hamlet stervend ineenzakte en als een nietig zwart hoopje op het toneel bleef liggen. Het applaus was overweldigend. Het doek ging zeven keer omhoog. Elke keer zwol het applaus weer aan. Mia naar huis gebracht. Niet gezoend, zoals ik nog even overwogen hebt. Omdat ik niet op haar verliefd ben, zou het gemeen geweest zijn. En ik wist ook niet hoe het dan verder moest.

Het blijft een dagboek van een adolescent, die ook in oorlogstijd doodnormale dingen doet en zorgen heeft die alle jongeren op die leeftijd hebben.

Een dagboek is natuurlijk een opeenvolging van belangrijke en minder belangrijke gebeurtenissen, die echter vanuit het scherpe observeren en treffende verwoorden van een schrijver interessant kunnen worden. Het is frappant om te lezen hoe Voskuil zijn latere vrouw Lousje eigenlijk bij toeval naar huis brengt, terwijl hij de hele avond met Aatje optrok, met wie het klikte. Toen hij Lousje echter in de regen zag staan, was hij ‘meteen verkocht’. Hij ‘gaf haar een arm, ze versprong om in de pas te komen waardoor het even leek of we zweefden.’

Ook filosofische discussies met leraren en vrienden komen langs. Er zijn überhaupt veel gesprekken in het dagboek opgenomen, waardoor het document, dat door het genre het risico loopt een verslag van navelstaren te zijn, juist gaat over hoe Voskuil zich verhoudt tot anderen. Zo praten ze over de vraag van de leraar Duits, die vraagt of zelfmoord ooit gerechtvaardigd is. Met Leo mijmert hij over de zin van het leven. Hij komt tot de conclusie dat die er niet is.

Sommige Voskuil-liefhebbers slaan de dagboeken het liefst over, heb ik vernomen. Het is de stof waaruit hij putte en Voskuil zou niet altijd even sympathiek zijn. Voor anderen vormen de dagboeken juist een verdieping van het Voskuil-universum. Voor beide keuzes valt wat te zeggen.

Æde de Jong

J.J. Voskuil – Bijna een man. Dagboeken 1939-1955. Van Oorschot, Amsterdam. 688 blz. € 45,00.