Niet alleen maar lichte verzen

Het allereerste gedicht van Kees Stip dat ik ooit las, stond in Literatuur, geschiedenis en bloemlezing van de niet genoeg te prijzen H.J.M.F. Lodewick en zijn latere bewerkers. Het heet ‘Op een jachthond’ en het gaat als volgt:

Een jachthond in de buurt van Bonn
las altijd Goethe als hij kon,
‘Zo leert men langzaam’ sprak het beest,
‘het vlees bedwingen door de geest.
Maar als ik mee mag met de meute
ben ik het allemaal vergoethe’.

Dat smaakte naar meer en gelukkig bevatte de genoemde bloemlezing nog meer juweeltjes. Enkele daarvan ken ik tot op de dag van vandaag uit mijn hoofd. Maar het zijn niet alleen de dierdichten van Stips pseudoniem Trijntje Fop die van tijd tot tijd in mijn hoofd oplaaien. Een van de mooiste en meest rake parodieën die ik ken is Dieuwertje Diekema als afrekening met het veel te bombastische gedicht Mária Lécina van J.W.F. Werumeus Buning. Het origineel heb ik nooit paraat, dat moet ik er altijd even bij zoeken. Maar het is niettemin goed om het origineel er even bij te pakken, om de parodie vervolgens des te meer te waarderen. Daarom eerst:

Honderd klokken doen Londen bonzen
en vier kathedralen Genua
Maar geen brons kan zo in het donker bonzen
als het hart van Mária Lécina
¿ Porqué Mária?

Minstens zo welluidend, en heerlijk met beide voeten op de grond, zijn de inmiddels heel wat bekendere regels van Kees Stip:

Honderd stieren in Dieren doen Dieren tieren
en tweehonderd wolven Wolvega,
maar geen stier kan zo met zijn vieren tieren
als de pa van Dieuwertje Diekema.

Al deze gedichten zijn nu ook opgenomen in de nieuwste uitgave van Van Oorschots dundrukreeks, waarin de afgelopen jaren al zo veel mooie boekjes zijn verschenen, doorgaans niet ver vóór de cadeautjesmaand. Puntgaaf heet de bloemlezing, die is samengesteld door Ivo de Wijs en Jaap Bakker. De samenstellers leggen achter in de bundel verantwoording af van hun keuzen. Geen proza. Geen kinderversjes. Maar: ‘Ook de gedichten waarin Stip wat al te nadrukkelijk getuigt van zijn maatschappelijke opvattingen (tegen kerk, koningshuis, krijgsbedrijf en kapitaal) hebben we links laten liggen’. Een gemiste kans dacht ik toen ik dat las, want juist deze (mij) onbekende kant van de immer vrolijke verzendichter had ik graag wat beter leren kennen. Of beschrijft deze verantwoording slechts een voornemen, waar het achteraf niet helemaal van gekomen is? Er staat immers een sonnet in de bundel over een generaal die de pech heeft dat het almaar vrede blijft, want ‘Hij was zo graag aan oorlog overleden’. Of over de geestelijke die in zijn preken ‘uitleggen mag wat God niet is gelukt’. Of het mooie antwoord op ‘De tuinman en de dood’ van P.N. van Eyck, in een sonnet dat vandaag de dag nog steeds actueel is:

De dood en de tuinman

‘Ja,’ zei de dood, ‘ik heb het ook gelezen:
P.N. van Eyck, de tuinman en de dood.
De tuinman die zijn noodlot niet ontvlood
doordat hij vluchtte waar ik ook moest wezen.

Toen kon je nog voor iemand in zijn nood
de vrees voor de verdoemenis ontvlezen
en zo hem van zijn zenuwen genezen.
Maar tegenwoordig werk ik in het groot.

Bij stoeten haal ik blozend haast van schaamte
mensen en kinderen zo ondervoed
dat ik gewoonweg twee keer kijken moet.
Zo mager zie je zelden een geraamte.
Ze voelen al geen angst meer en geen pijn.
Ha, denken ze, daar heb je dikke Hein.’

Toch weer die gevatte woordspeling aan het eind. Maar wat is hij hier wrang, als zelfs de dood dik lijkt voor zijn uitgemergelde slachtoffers. Het is een kant van Stip die ik niet kende en waarvan de samenstellers wonderlijk genoeg beweren dat dat zo moest blijven. Is het een inconsequentie? Of zijn er nóg nadrukkelijker getuigenissen die zij terzijde hebben gelegd? Het maakt de nieuwsgierigheid naar meer Stip alleen maar groter.

Jan de Jong

Kees Stip – Puntgaaf. Samengesteld door Ivo de Wijs en Jaap Bakker. Van Oorschot, Amsterdam. 280 blz. € 27,50.

(foto: screenshot via dit filmpje)