‘maar ik groei weg onder hun handen’

Dit jaar is het honderd jaar geleden dat Gerrit Kouwenaar geboren werd. Tegelijkertijd met Morgen wordt het voor iedereen maandag, een biografie over de oorlogsjaren van Kouwenaar door Wiel Kusters, heeft uitgeverij Cossee zijn roman Val, bom uit 1950 opnieuw uitgegeven, met een nawoord van Kusters. Het is een van de drie prozawerken die Kouwenaar rond zijn twintigste schreef, nog voordat hij als dichter in 1953 debuteerde. Voor lezers van Kouwenaars poëzie is deze roman een bijzondere verrassing. Voor de Kouwenaarliefhebber is de combinatie van deze twee uitgaven een absolute aanrader. Wie zich net verdiept heeft in de oorlogsjaren van deze jonge schrijver-dichter, zal veel raakvlakken zien met het leven van Karel Ruis, de hoofdpersoon uit Val, bom.

Net als Kouwenaar is Karel zeventien jaar als de oorlog begint. Hij staart uit het huiskamerraam en verveelt zich. Hij mijmert erover hoe prettig het zou zijn als hij de wereld naar zijn hand kon zetten: hij zou zijn wiskundeleraar in elkaar laten zakken achter de lessenaar en een begeerlijk meisje zou hem beminnen. Ook hoopt hij stiekem dat de oorlog deze keer niet aan Nederland voorbij zal gaan. Dan gebeurt er tenminste iets. Tegelijkertijd schaamt hij zich voor deze perverse gedachten. Toch blijft de wens om almachtig te zijn in zijn hoofd, als hij een knaapje met een hoepel ziet: ‘Donder neer, sterf! Ik, Karel Ruis, zeg je: sterf op staande voet, knaapje met ijzeren hoepel. Val, bom!’

Zijn oom Robert komt op bezoek en vraagt Karel in het geheim om een gunst: of hij niet een brief wil brengen aan zijn minnares. De volgende dag is het oorlog. Als Karel over straat loopt, ziet hij eigenlijk nergens aan dat het oorlog is. Alles is nog hetzelfde als de dag ervoor. Zijn broer meldt zich bij de burgerwacht. Een dag later, als Karel door de rosse buurt loopt, vallen er inderdaad bommen op de stad. Ook dan lijkt er nog niet veel aan de hand. Hij brengt de brief van zijn oom naar minnares Ria, een wat excentrieke kunstenares, die een zestienjarige dochter, ook Ria, blijkt te hebben. Een paar dagen achter elkaar gaat Karel bij hen langs, omdat de minnares een antwoord terug wil schrijven: ze zal met haar dochter naar Engeland vluchten, want ze zijn joods. Vanaf het moment dat hij de brief met deze boodschap naar zijn oom gaat brengen, wordt de oorlog pas echt zichtbaar.

De roman is – in tegenstelling tot Kouwenaars experimentele poëzie – vrij conventioneel. Het doet soms wat denken aan De avonden, dat al in 1947 was verschenen en dat Kouwenaar absoluut gekend moet hebben, aangezien hij volgens de biografie ook contact had met Reve, die correspondent bij Het Parool was, toen Kouwenaar voor De Waarheid schreef. Een groot verschil is natuurlijk dat De avonden zich na de oorlog afspeelt en Val, bom aan het begin ervan. De landerigheid en verveling van Frits van Egters zie je echter ook bij Karel Ruis, net als de verwijdering die hij voelt ten opzichte van zijn ouders:

Wat had hij met deze mensen gemeen? Ze waren niet groot en niet klein, ze leefden van een salaris en ze waren nog niet erg oud en ze leden. Maar waarom leden ze? Ik eet hun brood met blikjeszalm, dacht hij, het is lekker, maar ik groei weg onder hun handen, onze wegen scheiden zich.

De warmte die hij voelt in het huis bij de twee Ria’s, terwijl je op de achtergrond de dreigende oorlog voelt, heeft weer iets weg van Hermans’ Het behouden huis, waarin de hoofdpersoon zich even onderdompelt in de luxe van het leegstaande huis:

Haar moeder maakte achter haar rug ruisende danspassen. In de verte zag hij het viaduct en daarop liep een mannetje met een geweertje. Ria was een poes die hem kopjes gaf. Een warm dier om te strelen. Van de oorlog was niets overgebleven dan een silhouet in de verte, dat met het donker helemaal verdwenen zou zijn.

Het boek ademt in alles het existentialisme van naoorlogse literatuur: de eenzaamheid, de zoektocht naar zingeving, de twijfel aan hogere machten, de zinloosheid van het bestaan en het besef de ander nooit helemaal te kunnen begrijpen (‘ “De mensen hebben elkaar nooit begrepen,” zei Karel. “Nee, nooit,” zei de vader.’). Het boek nodigt uit om na te denken over de strekking ervan. Val, bom lijkt mij geschikt voor een groot publiek, maar in het bijzonder ook voor middelbare scholieren, omdat het met zijn slechts honderdtwintig bladzijden een diep inzicht geeft in hoe de oorlog het leven binnensluipt van een ‘gewone’, zeventienjarige jongen, hem eerst zelfs aangenaam verrast, om hem vervolgens tot op het bot aan te vreten.

Dietske Geerlings

Gerrit Kouwenaar – Val, bom. Cossee, Amsterdam. 120 blz. € 21,99.