Hoe wordt kwaad banaal?

In 1963 verscheen Eichmann in Jeruzalem, Hannah Arendt’s geruchtmakende boek over het proces tegen Adolf Eichmann, organisator van de deportaties van joden naar de vernietigingskampen. Arendt kreeg hevige kritiek te verduren wegens haar stelling dat de joodse raden in bezette gebieden schuld op zich hadden geladen door de nazi’s te gehoorzamen en gegevens te verstrekken, aldus bijdragend tot de uitvoering van deportaties. Maar ze oogstte veel bewondering voor wat ze ‘banaliteit van het kwaad’, noemde, sinds ze dat begrip muntte zo vaak (en nogal eens misverstaan) geciteerd dat je al weet dat ‘kwaad’ eraan komt zodra je ‘banaal’ hebt gelezen of gehoord.
Coen Simon en Frank de Meester, redacteuren van de Nieuw Licht essay-reeks van Uitgeverij Prometheus, vroegen journalist-publicist Ian Buruma Eichmann in Jeruzalem nog eens te lezen en de vraag te beantwoorden ‘hoeveel klein kwaad we mogen toestaan om het grote kwaad te weerstaan’. Buruma stemde toe en schreef In de schaduw van het kwaad.

Buruma beantwoordt de vraag van Simon en De Meester niet. Dat kan ook niet: klein kwaad aanrichten om groot kwaad te voorkomen veronderstelt dat je in de toekomst kunt kijken en kunt meten hoe groot dat kwaad zal worden. En kwaad dat al groot geworden is weerstaan met klein kwaad lukt juist daarom niet meer.

Wat Buruma wél doet is Arendts analyse van de rol van de joodse raden nog eens kritisch tegen het licht houden van gegevens over die rol die na 1963 zijn verzameld. Conclusie: het is volkomen onterecht alle joodse raden op een hoop te gooien en ongedifferentieerd te veroordelen. De ene raad was de andere niet, net zoals het ene getto het andere niet was. Zet de opstand in het Getto van Warschau in 1943 maar af tegen de ordelijkheid waarmee getto-oudste Rumkowski de nazi’s hielp ‘zijn’ getto, dat van Litzmannstadt (Lodz) naar de ondergang te voeren (mijn voorbeeld, niet dat van Buruma).

Arendt bedoelde met de banaliteit van het kwaad, in tegenstelling tot wat velen meenden en menen, niet dat Eichmann een banale figuur was, een onopvallend klein mannetje dat als nazi-ambtenaar omhoogviel omdat hij zo goed overweg kon met spoorwegtabellen. Dat was hij misschien wel in haar ogen (net als in die van Harry Mulisch, ook aanwezig bij het proces, die er De Zaak 40/61 over schreef, door Buruma ook aangehaald), maar dat was niet zozeer waar het om ging bij het banaal worden en zijn van het kwaad. Waar het wél om ging was dat in totalitaire systemen – waartoe Arendt Nazi-Duitsland rekende – individuele verantwoordelijkheid oplost en verdwijnt en eenieder alleen nog doelrationeel geacht wordt te handelen, zonder het doel op zichzelf moreel of anderszins te hoeven (en mogen) toetsen. Moraal wordt ondergeschikt gemaakt aan de doelen en eisen van de totalitaire staat. Die van het kwaad dus een alomtegenwoordige, niet kritisch te bevragen, gewone, oftewel banale toestand maakt.

Hier kunnen kanttekeningen bij worden geplaatst met betrekking tot de zaak-Eichmann. Als dat kwaad zo banaal en dus gewoon was, waarom vond Himmler het dan nodig om de genocidale massamoord van zijn SS’ers geheim te houden en tegen hen te zeggen dat ze weliswaar iets groots verrichtten, maar dat ze daar nooit publiekelijk voor geëerd zouden kunnen worden?

Buruma wijst erop dat Eichmann tijdens zijn proces weliswaar overkwam als een ambtenaar die keurig zijn potloden sleep alvorens de bevelen die hij ‘van boven’ ontving tot praktische maatregelen te vertalen, maar dat sindsdien duidelijk is geworden dat hij een radicale antisemiet was die de wereld maar al te graag ‘judenrein’ maakte en dat hij aanmerkelijk meer was dan een klein radertje in de nazi-machine. Nadat hij in 1944 naar Hongarije werd gezonden om daar de spoedoperatie van de deportatie en vernietiging van 400.000 Hongaarse joden te coördineren, bereikte hem de opdracht van Himmler om de operatie stop te zetten. Himmler besefte dat het Derde Rijk op het punt van instorten stond, wilde onderhandelen met de Westelijke geallieerden en dacht met die stopzetting een signaal van goede wil af te geven. Eichmann negeerde Himmler en zette zijn operatie door. Een klein radertje? Befehl ist Befehl?

Maar dat Eichmann bepaald niet een banaal mannetje was, is voor de vraag of je onder bepaalde omstandigheden kunt spreken van banaliteit van het kwaad nauwelijks van belang. Arendt verbindt die banaliteit met de totalitaire staat. Die volksvijanden identificeert, rechteloos maakt, de-humaniseert en vernietigt en dat kan doen door iedereen die eraan meedoet, of daar althans niet tegen in verzet komt, bij voorbaat van elke morele en juridische verantwoordelijkheid daarvoor te ontslaan.

Dreigt iets dergelijks anno nu? Reis in oostelijke richting, steek de grens met Belarus over en je hebt gebied bereikt waar zo’n toestand bestaat. En hier? In het derde, afsluitende hoofdstuk van zijn essay gaat Buruma in op de aanval op objectiviteit en feitelijkheid die van waarheid een subjectief begrip maken: ieder zijn eigen waarheid, ieder zijn eigen feiten, in te zetten als wapens in wat wordt gepresenteerd wordt als een culturele oorlog, waarbij het vooral radicaal-rechts is dat meent in oorlog te zijn. Het strijdperk bevindt zich voornamelijk op sociale media, maar er is niet veel voor nodig om het naar de echte wereld te verplaatsen. Dat dit kwaad zich verder zal ontplooien als het niet wordt gestopt, is evident. Is het een kwaad, gekenmerkt door banaliteit? Buruma gaat niet op die vraag, maar het antwoord kan aan de hand van Arendt en van Buruma’s essay wel gevonden worden. Er is weliswaar geen sprake is van een totalitaire staat die individuele verantwoordelijkheid laat verdwijnen, maar toch lijkt een bevestigend antwoord op zijn plaats. Hier verdwijnt verantwoordelijkheid in het zwarte gat van aliassen en anonimiteit.

Hans van der Heijde

Ian Buruma – In de schaduw van het kwaad. Prometheus, Amsterdam. 94 blz. € 16,99.