Seneca’s satire

Tijd is een rekbaar begrip. De klassieke oudheid lijkt misschien lang geleden, maar eigenlijk was het nog maar gisteren. Aan de mens zelf is er in wezen niets veranderd. Om dat te staven, moeten we even terug naar 24 oktober van het jaar 54 na Christus, de dag waarop de crematie van de Romeinse keizer Claudius plaatsvond, 11 dagen nadat hij was vermoord. Dat gebeurde vrijwel zeker in opdracht van zijn laatste vrouw Agrippina. Zij wilde namelijk Nero, haar zoon uit een eerder huwelijk, op de keizerlijke troon krijgen.

Zonder verpinken sprak diezelfde Nero bij de plechtigheid een lovende lijkrede uit voor Claudius. De tekst is verloren gegaan, maar werd geschreven door Nero’s mentor, leraar en protegé Seneca. Waren de Romeinen wreed en schijnheilig? Niet meer of minder dan de huidige wereldleiders, me dunkt. Denk maar aan de manier waarop Poetin de familie van Prigozjin ging condoleren nadat hij de man nota bene zelf uit de weg had laten ruimen…

Dat Seneca de lijkrede voor Claudius niet oprecht bedoelde, staat ook wel vast. Er is namelijk een andere tekst van hem bewaard gebleven. Een apart geval is dat, een vlijmscherpe satire over diezelfde Claudius, waarschijnlijk bedoeld om enkel voor een select gezelschap ten gehore te brengen.

Vincent Hunink vertaalde eerder al Seneca’s De kunst van het geven, een boek dat in 2022 verscheen. Daarin komt Seneca naar voren als de stoïcijnse filosoof die hij was, een man die een evenwichtig leven voorstond en zelfs een zeker altruïsme predikte: een goed mens moet in staat zijn om onbaatzuchtig gunsten te verlenen aan anderen. Maar De hemelvaart van keizer Eikel is dus van een heel andere orde, in die mate zelfs dat het een zekere tweespalt in Seneca’s karakter aan het licht brengt.

Seneca toont zich niet bepaald van zijn mooiste kant in zijn schotschrift over Claudius. Het is een bij momenten ronduit platvloerse tekst, bedoeld om de overleden keizer belachelijk te maken door hem af te schilderen als wreed en gek en zelfs te spotten met zijn lichamelijke gebreken. Zoals bekend was Claudius een stotteraar, maar Seneca beweert ook in vulgair volkslatijn en op weinig subtiele wijze dat de man last had van winderigheid en een, laten we maar zeggen, moeilijk controleerbare stoelgang. ‘Oei, oei, ik heb m’n eigen geloof ik ondergescheten,’ zijn de weinig verheven woorden die Seneca onder meer in de mond van Claudius legt.

Toch wisselt het register aanzienlijk in deze korte tekst. Er zijn ook passages waarin Seneca ambtelijke taal hanteert, of het formele proza van de Latijnse geschiedschrijving. Daarnaast gebruikt hij zelfs poëtische intermezzo’s. En naast de flauwe grappen vallen er ook best wel geslaagde komische passages te rapen. Of tenminste, dat denk ik, ik weet niet of het Romeinse gevoel voor humor altijd juist inschat en precies kan onderscheiden welke delen van de tekst al dan niet grappig zijn bedoeld, maar de verregaande registerwissels hebben zeker een lachwekkend effect:

Het was de tijd dat Phoebus reeds
zijn licht in korter banen trekt,
terwijl de duistere Slaap zijn uren
almaar uitbreidt en doet groeien.
[…]
Of om het in begrijpelijker taal te zeggen: het was oktober, 13 oktober, het precieze uur kan ik je helaas niet vertellen.

Intertekstualiteit is wel een grote uitdaging in deze tekst, zowel bij de vertaling als voor het begrip in het Nederlands. Seneca strooit kwistig met verwijzingen naar literaire werken die alleen gespecialiseerde classici nog herkennen, en ook realia zijn lastig: het kan gaan over gebruiken die ons onbekend zijn, woordspelingen die we niet meer snappen, obscure goden enzovoort. ‘Vertalen wat er staat’ is eigenlijk nooit mogelijk, en voor een tekst als deze al helemaal niet, maar ik heb wel de indruk dat Hunink met een aantal gedurfde vertaalkeuzes en een helder nawoord Seneca’s tekst recht heeft gedaan.

Natuurlijk krijgt Nero’s beschermheer ook een rol in deze tekst, meer bepaald wanneer Seneca de god Apollo de loftrompet over hem laat steken:

Juist zo’n Caesar is nu hier
en Rome zal nu juist zo’n Nero
weldra mogen aanzien. Kijk,
zijn heldere gezicht licht op
in kalme gloed, en volle lokken
golven langs zijn fraaie hals.

De wrede ironie van het lot wil dat Seneca later uit Nero’s gratie zou vallen en door de wrede despoot tot zelfmoord zou worden gedwongen. Je kunt nog zo hard je best doen om dat soort types stroop om de mond te smeren, vroeg of laat loopt het slecht af. Iemand zou eigenlijk een exemplaar van deze tekst naar het Kremlin moeten sturen.

Daan Pieters

Seneca – De hemelvaart van keizer Eikel. Uit het Latijn vertaald en toegelicht door Vincent Hunink. Van Oorschot, Amsterdam. 64 blz. € 15.