‘Als een kapitein op het dek van een zinkend schip’

‘Je vraagt hoe ik het doe. Maar je kijkt de verkeerde kant op. Kijk naar het publiek, kijk naar jullie Engelsen. Wie zitten er in de zaal? Eikels, goedgelovigen, fantasten, hysterici, mensen na een goede maaltijd met drie glazen bier op – maar bovenal zijn ze kinderen. Kinderen die in iemand hun vertrouwen willen leggen, die willen dat iemand zo slim is dat ze zelf niet hoeven na te denken. Ze zijn zo onder de indruk dat als ik ze zeg hoe laat het is, ze zelf niet meer op de klok kijken.’

Dit antwoordt de ‘Grote Zanussi’ op de vraag van Elizabeth van Elzenburg in Hogere machten, de nieuwe roman van Joost de Vries. Zanussi is de man die mensen de naam van een overleden familielid op een papiertje laat schrijven, het papiertje doorslikt zonder de naam te hebben gelezen, en dan raadt hoe de mensen zijn overleden. Elizabeth vraagt hem hoe hij dat doet. Is de verteller van Hogere machten niet precies zo’n ‘Grote Zanussi’, die de lezer zo ver krijgt dat hij zich onvoorwaardelijk overgeeft aan Hogere machten? Ja precies: hoe doet hij dit?

Allereerst met een virtuoze wervelwind aan taal. Ik dacht eigenlijk dat ik steeds meer was gaan houden van leegte en ruimte in boeken, maar nu weet ik dat ik die voorliefde dus direct laat vallen als een auteur zo meesterlijk de pen hanteert. Ook al is Hogere machten een overvol boek, het is niet zo dat De Vries alles maar voor de lezer invult, ook al lijkt dat op het eerste gezicht wel het geval. Neem de beschrijving aan het begin van het tweede deel, van de volwassen hoofdpersoon Welmoed:

Als je de volwassen Welmoed zou moeten beschrijven is ‘solitair’ een woord dat zich aandient.
‘Autonoom’ is mooier.
En: helder maar ingetogen. Als het volkslied. Kalm op een manier waarvan jij ook kalm zou worden. Lang, dun, op het ondervoede af, zoals blakend gezonde kinderen dat kunnen zijn. Hij spreekt in volzinnen. Er gebeurt niets op zijn gezicht. Zijn duurzaam jonge gezicht, zijn sprietige haar, zijn slanke armen, pianovingers. Geen vuil onder zijn nagels, je zal nooit zweetplekken in zijn kleren zien. Dunne lippen, brede mond – een kenmerkend brede mond die zijn gezicht in tweeën deelt. Hij heeft de heupen van een meisje, heeft geleerd overdreven rechtop te staan, als een vlag op een bedwongen bergtop, of, anders, als een kapitein op het dek van een zinkend schip.

Er is een verteller aan het woord die aftast hoe hij Welmoed het beste kan omschrijven. Hij doet dat op vergelijkbare, bijna ‘dichterlijke’ wijze als de ik-verteller uit Nijhoffs gedicht Awater de persoon Awater beschrijft: hij krijgt iets mythisch door de bizarre combinatie aan informatie die je krijgt voorgeschoteld: alledaagse en verheven elementen door elkaar gemixt. Je voelt hoe het personage tussen je vingers door glipt, je als lezer de grip verliest, terwijl je dondersgoed weet dat de verteller de touwtjes nog strak in handen heeft. Je verbeelding draait op volle toeren om het verhaal te blijven volgen. Het is zoals Kellendonk zijn Gijzelhart en Prulletje schept in Mystiek lichaam. Het is geen wonder dat De Vries voor zijn eerdere werk de Frans Kellendonkprijs heeft gekregen. De stijl sleept je mee, door de afwisseling van beelden, korte spervuren aan vragen, en een continue ondertoon van ironie.

Daarnaast laat De Vries ons het ware gezicht van de geschiedenis zien: als onontwarbare kluwen gebeurtenissen die elkaar willekeurig opvolgen en kruisen en waar geen mens daadwerkelijk orde in kan scheppen. Met het grootste gemak weeft hij historische gebeurtenissen, met vele verwijzingen naar de wereldliteratuur, door het particuliere liefdesverhaal van Welmoed en Elizabeth heen, en ook dat doet hij virtuoos, namelijk met hilarische, openlijke anachronismen, die hij achter in het boek aldus verantwoordt:

Dit boek is fictie. Het speelt zich af in de vorige eeuw, maar is geschreven in deze. Het is geen poging de historische werkelijkheid zuiver op de graat te vatten. Bewust (maar vast soms ook onbewust) bevat het boek zodoende het een en ander aan anachronismen.

Vervolgens vraagt hij zich af of mensen in 1933 al kauwgombellen bliezen en of dat uitmaakt. De hoofdpersoon heeft een liedje in zijn hoofd dat dertig jaar daarna pas door Elton John wordt geschreven. Ook citeert hij De Beauvoir, maar op een zonderlinge manier: ‘Om De Beauvoir en haar vertalers geen onrecht aan te doen moet ik zeggen dat ik verschillende van de citaten heb aangedikt of geheel heb verzonnen.’ Als dit geen ode aan de verzonnen literatuur en aan de verbeeldingskracht is!

Maar waar gaat dit fantastische verhaal dan over? Je zou bijna denken dat dat er in het geheel niet toe doet, en dat klopt wel een beetje. De Vries kan ons alles wijs maken en net als de mensen bij de Grote Zanussi in de zaal, zullen we op het puntje van onze stoel blijven zitten tot het verhaal uit is. Toch is dit verhaal tegelijkertijd hartverwarmend en hartverscheurend. De geslepen, schijnbaar stoïcijnse ambtenaar James Welmoed ontmoet in de jaren dertig van de vorige eeuw de avontuurlijke, bijdehante Elizabeth van Elzenburg. Terwijl de geschiedenis op zijn kop staat, van Bandoeng, via Londen en Den Haag naar Caïro, buigen de twee geliefden zich hartstochtelijk naar elkaar toe en van elkaar af.

Alleen een meester weet zulke overgave bij de lezer af te dwingen. Als je het boek dichtslaat, heb je zojuist een krankzinnige wereld verlaten, die de auteur jou in de afgelopen uren in je hoofd heeft laten opbouwen, en dan kun je niets anders wensen dan dat je weer in de buurt van Welmoed en Elizabeth zou vertoeven.

Dietske Geerlings

Joost de Vries – Hogere machten. Prometheus, Amsterdam. 320 blz. € 24,99.