Recensie: Herman Teirlinck – Zelfportret of het Galgemaal
Het geschminkt bedrog
In 1956 werd aan Herman Teirlinck (1879-1967) de Prijs der Nederlandse Letteren uitgereikt. Hij was de eerste schrijver die deze prijs ontving. In een krantenbericht werd Teirlinck bij die gelegenheid een ‘woordkunstenaar met briljante kwaliteiten’ genoemd en zijn ‘prachtige beschrijvingskunst’ zou ‘in de Nederlanden van heden z’n weerga niet hebben.’ Een jaar eerder was zijn Zelfportret of het Galgemaal gepubliceerd. De ‘virtuositeit’ en ‘indringendheid’ van het boek werden toen ook uitbundig geprezen, meerdere malen werd het zelfs een ‘meesterstuk’ genoemd. Wie de roman zeventig jaar later leest zal zich verbazen over deze lof. Het lijkt wel alsof de critici destijds helemaal bedwelmd waren geraakt door de woordkunst van Teirlinck en niet doorhadden dat het boek vooral veel gebakken lucht bevat.
Henri, de hoofdpersoon, is een rijke, succesvolle bankier. Hij nadert de zeventig en heeft steeds meer moeite om jeugdig elan uit te stralen. Henri doet er dan ook alles aan om jong te blijven, zo bezoekt hij wekelijks een schoonheidssalon. Maar het vernis begint steeds verder af te brokkelen en als hij op een onbewaakt moment in de spiegel kijkt, schrikt hij enorm.
Maar daar rijst dat hoofd plots over de schouder van Babette in de spiegel tevoorschijn. En het is te laat. Ge hebt dat hoofd in zijn authentieke gedaante, op heterdaad van de waarheid betrapt. Dat het zo kras afsteekt tegen de frisse jeugd van het meisje zou u slechts vleiend hebben aangedaan maar Babettes echtheid, vlak naast het geschminkt bedrog dat uit uw wezen in hetzelfde licht is opgegaan, richt een zo monsterachtige tegenstelling aan dat uw ziel, onder de uitdaging, zich in beschaamde diepten terugtrekt.
Henri wil nog graag nog één keer een vrouw veroveren, Teirlinck noemt dit nogal cynisch zijn ‘galgemaal’ want daarna zal de ouderdom dit zonder twijfel onmogelijk maken. Henri heeft hiervoor Babette op het oog, een mooie jonge vrouw, die vroeger zijn secretaresse is geweest. Zij lijkt wel genegen op zijn avances in te willen gaan. Henri is getrouwd, zijn vrouw Rebekka is na een auto-ongeluk zwaar verminkt geraakt en Henri vindt haar afstotelijk. Bij dat ongeluk is hun enige zoon omgekomen, nog een reden voor Henri om zijn vrouw te haten.
Om te laten zien hoe de persoonlijkheid van Henri zich heeft ontwikkeld, voegt Teirlinck aan het relaas over de aanloop naar het ‘galgemaal’ drie lange flashbacks toe. In de eerste terugblik volgt de lezer Henri bij zijn eerste seksuele escapades met een getrouwde vrouw. Vervolgens wordt de vriendschap tijdens zijn studententijd met Sebastiaan (bijgenaamd De Neus) beschreven. Het zijn de enige passages in het boek waarin Henri enigszins sympathiek overkomt, ook al pikt hij de vriendin van Sebastiaan in.
We maakten, elk van ons op zijn eentje, verzen. Ik herinner me goed hoe verlegen we beiden waren, toen we het aan elkaar bekenden. Dat kwam doordat we op die manier al te secrete gedachten hadden blootgelegd, en we plots door een zeer subtiele schaamte werden vervuld. De ontsluiering van fysieke schaamdelen verstoort lang niet zo diep onze kuisheid als de openbaringen waardoor onze ziel wordt verrast. Dit sticht tussen twee gevoeligheden een verbond dat hun naaktheid heiligt. Er is geen vest waarop een vriendschap veiliger rust.
De laatste flashback, in de vorm van een serie brieven, doet zijn affaire met een jonge vrouw uit de doeken. Zij raakt zwanger, maar Henri laat haar vallen om daarmee zijn kansen om bankdirecteur te worden veilig te stellen.
In het boek past Teirlinck een opvallende stijlfiguur toe. Hij noemt zijn hoofdpersoon steeds ‘gij’ of ‘ge’, waardoor het lijkt alsof Henri zichzelf aanspreekt: ‘Ge zijt in het courante leven, ten voeten uit, een man zonder beginsels, – al verzorgt ge op elk uur de waan beginselvast te zijn.’ Deze vorm werd destijds heel kunstig gevonden, een toppunt van modernisme. Het maakt nu vooral een geforceerde indruk omdat Teirlinck ook nog eens een heel formele, afstand scheppende stijl hanteert:
Over een paar weken wordt ge zeventig, Henri, en ge zijt nog altijd bezig het bedrog dat ge zijt en dat ge ruim een halve eeuw geleden hebt aangesneden, bij te werken en tot merkwaardige volmaaktheid op te drijven. Ge weet dat ge haar nimmer zult voltooien, en dat haar perfectibiliteit eindeloos is.
De drie flashbacks (die vrij onbeholpen in de tekst zijn gevoegd) zijn in een meer directe stijl geschreven, die het verhaal dan opeens (voor korte tijd) veel toegankelijker maken.
Teirlinck moet het probleem waar zijn hoofdpersoon mee worstelt zelf heel interessant gevonden hebben. Hij spint het verhaal enorm uit en speelt voortdurend met begrippen als maskers en spiegels. Van ironie of zelfrelativering is in de verste verte geen spoor te bekennen. Vanaf de publicatie is gespeculeerd over de vraag of het boek misschien een zelfportret van de schrijver is (die in 1955 zesenzeventig jaar was). In die lezing zou Henri dezelfde zijn als de auteur en Teirlinck dus zichzelf aanspreken, maar daarover is nooit klaarheid gekomen. Het boek zou er zeker niet minder vermoeiend door zijn geworden. De huidige lezer valt vooral het seksisme van het boek op. Mannen en vrouwen worden uitsluitend op hun mate van aantrekkelijkheid beoordeeld. Henri beschouwt Babette bijvoorbeeld als niet meer dan een object, als een trofee die gewonnen moet worden. Over haar karakter of ambities lezen we niets. ‘Ze is schoon. Ze is uit de dag gekomen. Ze maakt de dag schoon. Hoe zou ze anders.’ Het gegoochel met lange gecompliceerde zinnen en de minstens zo gezochte structuur moeten de enorme leegte van de roman verhullen. Daarmee wordt tegelijkertijd de onmacht van Teirlinck blootgelegd, die vermoedelijk dacht een uiterst complexe werkelijkheid te beschrijven. Jeroen Brouwers had dan ook groot gelijk toen hij concludeerde dat het werk van Teirlinck in de eenentwintigste eeuw ‘archaïsch was geworden’ en de lezer er kregelig van werd ‘vanwege de overgestileerdheid.’
Doeke Sijens
Deze recensie is de derde in een serie over boeken die in 1955, dus zeventig jaar geleden, zijn verschenen.
Herman Teirlinck – Zelfportret of het galgemaal. Houtekiet/De Prom, Antwerpen/Baarn, 2001. 208 blz. (Vlaamse bibliotheek 13) Dit is de laatst verschenen editie van de roman, die alleen nog antiquarisch verkrijgbaar is. Eerste druk: Uitgeverij A. Manteau, 1955.
(foto boven, Prijs der Nederlandse Letteren voor de Vlaamse schrijver Herman Teirlinck. Prijsuitreiking in de Ridderzaal. Vlnr. R. Collard, de Belgische minister van onderwijs R. Collard, Heman Teirlinck en minister Cals, © Pot, Harry / Anefo / Nationaal Archief, CC0)