Het is de provincie waar het meest gelezen wordt, maar die door schrijvers ook het vaakst wordt afgezeken: Drenthe. In zijn column in de Volkskrant beschrijft hij vandaag hoe hij in Assen in een Perry-filiaal tennisrackets wil kopen. Er hangen er slechts twee.

‘Niet heel veel keuze’, zei ik tegen het knaapje dat erbij kwam staan. ‘Is tennis nog niet overgewaaid naar het veen?’ Ik bedoel, we kwamen niet voor een bobslee. Dat ze er daar geen dertig van hadden hangen, akkoord.

Daarna vernedert Buwalda de verkoper een beetje door net te doen of hij op een foto Federer niet herkent.

Ons turfstekertje zei op vlakke, informatieve toon: ‘Dat is Roger Federer, een tennisser.’ Nu blaffen: ‘Ja Bartje, dat weet ik ook wel, het was een grapje, man’, zou onaardig zijn. ‘Aha’, zei ik daarom. ‘Nou, dan zul je zien dat ik binnenkort ergens zijn naam tegenkom.’

Lees de hele column hier waarin ook de Randstad niet gespaard wordt.

Buwalda schaart zich bij een steeds groter wordende groep auteurs. We herinneren ons nog Yvonne Kroonenberg die ooit in een interview over Drenten in de Action zei: ‘Simpele mensen met van die klassieke Drentse koppen, maar met uitdrukkingsloze ogen. Ik liep daar rond en probeerde die mensen te begrijpen, op dezelfde manier als dat ik me probeer te verdiepen in het geestelijk leven van dieren.’ We hadden al Maarten van Rossem die in de trein naar Groningen door Drenthe kwam en ‘gebochelde boeren met puisten die manke ezels voortdrijven’ uit het raampje zag. We hadden Niña Weijers die als debutant liet optekenen: ‘Soms heb ik er genoeg van als ik weer naar een of ander dorp in Drenthe moet.’ Toen kwam de Drent Peter Middendorp die met zelfkritiek en zelfspot de hele provincie op de hak nam, waarna hij prompt de prijs voor het beste Groninger boek won! In zijn roman Grand Hotel Europa was Ilja Leonard Pfeijffer ook niet erg lovend over Drenthe:

Ik had gezegd dat we niet de fout moesten maken om met onze documentaire over een mondiaal fenomeen als toerisme terug te vallen op gemakzuchtig provincialisme, dat de kneuterigheid van oer-Hollandse locaties bijna automatisch zou leiden tot een ironische toon die we tot elke prijs moesten vermijden en dat ik, zeker nu ik als schrijver begon door te breken bij een internationaal publiek, veeleisender wilde zijn in mijn artistieke ambities dan te mikken op een goedkeurend gemompel van herkenning bij de dames van de Drentse leeskring.