Drek, drab en barende lijken

De veearts in Mijn lieve gunsteling van Marieke Lucas Rijneveld wil het 14-jarige meisje dat hij begeert bedwelmen met Rainer Maria Rilke. Eerder probeert hij haar te verleiden met het ontleden van een aangereden otter. Met welk vers of gedicht van Rilke de veearts het meisje wilde bedwelmen, meldt Rijneveld niet.

Bij bedwelmen en ontleden moest ik meteen aan het gedicht ‘Kleine aster’ van Gottfried Benn uit zijn debuutbundel Morgue und andere Gedichte (1912) denken. In dat gedicht wordt sectie gepleegd op het lijk van een verdronken bierdrager. De aster die tussen de tanden van de man zit geklemd als hij het lijkenhuis wordt binnengebracht, belandt in zijn buikholte.

De bierdrager wordt opengesneden, ‘met een lang mes’, ontleed, ‘tong en gehemelte’ worden losgesneden, en weer dichtgenaaid. De ‘donkerlichtlila’ bloem blijft in het stoffelijk overschot achter en raakt bedwelmd door de alcohol.

Drink je dronken in je vaas!
Rust zacht,
kleine aster!

Morgue en andere gedichten verscheen in 2017 bij Koppernik in een uitstekende Nederlandse vertaling van Huub Beurskens. Mooi aan de bundel, die negen gedichten bevat, is dat hij tweetalig is. Links staat het originele gedicht en rechts Beurskens’ vertaling. Op het omslag prijkt een door Else Lasker-Schüler getekend portret van ‘Dr. Benn’.

In de nauwkeurige vertaling van Beurskens is het niet het lyrische ik dat de bierdrager dichtnaait. Het Duitse man doet vermoeden dat er meer mensen aanwezig waren in het lijkenhuis, niet nader genoemde ondergeschikten, die als vanzelfsprekend stilzwijgend de autopsie tot een goed einde brengen. Beurskens vertaalt ‘als man zunähte’ fraai zakelijk als ‘toen er werd toegenaaid’.

Het lyrische ik legt de aster in de buikholte, de andere aanwezigen sluiten de bloem op, waarna het ik de aster toespreekt en niet de gestorven man.

De taal in de Morgue-cyclus en de vier overige gedichten is klinisch en precies. Van respect of mededogen jegens de doden is geen sprake en dat schokte de critici, die Benn slechte smaak, perversie en onrijpheid verweten. Morgue veroorzaakte zoveel woede en verontwaardiging onder Duitse recensenten dat Benn, die in 1911 afstudeerde als arts en in 1912, enkele maanden na zijn debuut, promoveerde in de geneeskunde, in één klap een beroemde dichter werd.

De lijken die worden opengesneden, herbergen niet alleen ‘drab’, ‘drek’ en ‘rotte sappen’, maar ook onverwachte zaken. In ‘Mooie jeugd’ bevindt zich onder het middenrif van een meisje een ‘prieel’ waarin een nest jonge ratten leeft. Een mooie jeugd hadden de ratten, die zich hadden gevoed met koud bloed, in het lijk doorgebracht. Nu het dode meisje tussen de levenden verkeert, zijn ze hun schuilplaats kwijt en moeten ze dood. ‘Ach, wat piepten die kleine snuiten!’ Net als in ‘Kleine aster’ is het niet de mens die wordt betreurd. Het zijn de ratten waarover gezegd wordt dat ze een mooie jeugd hadden en van wie met een empathisch ‘ach’ afscheid wordt genomen.

Beurskens vertaalt consciëntieus, maar durft ook iets toe te voegen. In de Nederlandse versies van de gedichten zijn meer alliteraties te vinden dan in de Duitse.

Alles steht weiß und schnittbereit.

wordt

Alles staat smetteloos en snijparaat.

En dat is mooi gevonden, want ‘smetteloos’ past perfect bij de snijzaal waar ‘de messen dampen’ omdat ze net zijn ontsmet in kokend water.

In ‘Requiem’ vertaalt Beurskens ‘Nah, nackt und dennoch ohne Qual.’ als ‘Nabij, naakt en nochtans zonder pijn.’

‘Requiem’ wordt gekenmerkt door religieuze taal. De titel verwijst naar een rooms-katholieke mis voor een overledene. ‘Kruisgewijs’ liggen de dode mannen en vrouwen op de tafels. In de ‘allerlaatste maal’ dat de lichamen aan het baren zijn, klinkt het Laatste Avondmaal door. De ‘tempel des Heren’ en ‘Satans stal’ refereren aan de ‘hersenen’ en ‘kloten’ die uit de lijken zijn gesneden en nu in een teil liggen, waarin ze tegen elkaar botsen.

Uit dat botsen van organen, geslachtsdelen en lichaamsdelen (‘mannenbenen, kinderborst en vrouwenhaar’) komt nieuw leven voort dat in het Duits als ‘Neugeburten’ wordt aangeduid. Beurskens vertaalt ‘Neugeburten’ als ‘wedergeboorten’. Dat past bij de religieuze taal, maar is mijns inziens niet concreet genoeg. Een nieuwgeborene is een baby, en nieuw leven is wat voortspruit uit het vermengen van de autopsieresten. Ook dood blijft het vlees zwak.

Het ‘es’ of ‘het’ dat er ligt, verwijst volgens mij naar een baby of naar nieuw leven. Zowel Baby als Leben zijn in het Duits onzijdig.

Ich sah von zweien, die dereinst sich hurten,
Lag es da, wie aus einem Mutterleib.

Van twee die zich voorheen verhoerden,
als uit een moederlijf, zag ik, lag het daar.

‘Es’ en ‘het’ verwijzen naar geen enkel zelfstandig naamwoord in de strofe, terwijl de woorden ‘nabij’, ‘naakt’, ‘kloten’, ‘baren’, ‘tegen elkaar’, ‘Neugeburten’, ‘verhoerden’ en ‘moederlijf’ allemaal op voortplanting en nieuw leven duiden.

Ook in ‘Zaal van de barende vrouwen’, het laatste gedicht in de bundel, liggen leven en dood dicht bij elkaar. Twaalf arme vrouwen die in een Berlijns ziekenhuis liggen te baren moeten haast maken. Op het bed dat zij bezet houden, wachten andere vrouwen in barensnood. Als het kind dan uitgeperst wordt en in een golf urine en uitwerpselen ‘blauw en min’ ter wereld komt, hoort het ‘jammersaluten’ uit elf kelen. ‘Jammersaluten’ vind ik een ontzettend goede vertaling van ‘Wimmern als Salut’ en het vormt een prachtig gekruist klankpaar met de ‘Jubilaten’ uit het laatste vers in dezelfde strofe.

De moeder is de enige die in stilte jubelt, alsof ze niet te veel hoop mag hebben. Meteen in de volgende strofe wordt de geboorte van het kind met ellende, ziekte, de dood en de reproductie van armoede verbonden. Tegen de tijd dat het kind sterft, liggen er twaalf nieuwe vrouwen op de zaal te baren.

Marie-José Klaver

Gottfried Benn – Morgue en andere gedichten. Uit het Duits vertaald door Huub Beurskens. Koppernik, Amsterdam. 40 blz. € 15.