Over gedichten lezen en andere adviezen

Het grote probleem met poëzie lezen op school is dat het nooit goed is. De leraar bereidt een niet al te moeilijk gedicht voor en denkt: dit zouden ze toch moeten snappen. Maar dat doen ze niet. De meesten doen trouwens helemaal niets. De klas valt stil. Alleen een paar vlijtige meisjes die niet goed tegen lange stiltes kunnen, willen er dan tenslotte wel iets over zeggen. Maar helaas, zo stelt de leraar vast, hebben ze er niet veel van begrepen. En daarom legt hij het nog één keer uit. Het is de laatste keer, want vanaf volgende week gaat hij het anders aanpakken. Dan gaat hij vragen stellen over stijlfiguren en rijmschema’s. De klas haalt opgelucht adem: hier kunnen ze iets mee, dit valt gewoon te leren. Alleen één meisje schudt onmerkbaar haar hoofd. Ze denkt: en toch was wat ik net zei, ook best goed. Maar ze zegt niets.

Natuurlijk is dit een karikatuur, maar aan dat meisje moest ik denken toen ik het gedicht ‘Tellen’ las, in de nieuwe bundel Ongevraagd advies van Ester Naomi Perquin.

Tellen

D. kijkt graag vogels, ik mag mee. Kijk, zeg ik,
een bonte ekster. Nou, zegt D.,
dat is een Vlaamse gaai.

En daar, bij de waterkant, zit een jonge
wintertaling. Nou nee, zegt D.
Dat is een smient.

Verrijkend is het, vogelkijken. We zijn pas
net begonnen en we hebben er
al vier gezien.

Biologie is een tamelijk exacte wetenschap, dus als je bovenstaande anekdote in een gedicht leest, weet je zeker dat het overdrachtelijk bedoeld is. Een bètawetenschapper zou korte metten maken met de suggestie dat een vogel zowel een gaai als een ekster kan zijn. En een neerlandicus trouwens ook. Maar in de poëzie zou het zo maar kunnen. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat iedere voor-de-vuist-wegsuggestie meteen ook goed is. De titel van het boek over poëzie dat Ellen Deckwitz schreef, Dit gaat niet over grasmaaien, geeft die beperking ook al aan. Maar een originele interpretatie, ingekleed met tekstinhoudelijk argumenten, kán de plank bijna niet mis slaan. Van poëzielessen kan een goede leraar nog heel wat leren!

Hoeveel Ongevraagd advies kan een mens aan? Dat vraag je je af bij het lezen van de bundel. Want hoewel de meeste adviezen – zie het bovenstaande over het lezen van poëzie – meer dan de moeite waard zijn, nodigen de gedichten uit tot doseren. Dat heeft ook te maken met de noodzaak om over de meeste adviezen eens goed na te denken. Dat heb je nou eenmaal met goede adviezen, ongevraagd of niet. Het openingsgedicht verwoordt al zo’n dilemma waar je nog niet zo een, twee, drie uit bent:

De eerste probeerde de beer te kalmeren. Hij zong
een lied over zoemende bijen, een voorjaar vol
eendengesnater, het door ons onbegrepen
beginpunt van de zon;

het galmde over het heldere water en weerkaatste
tegen de wanden van de rots, de tanden in de
opengesperde bek van de beer.

Beloofde verse zalm en honing, gebraden vlees,
probeerde de beer daarna te verjagen: sloeg
wild met zijn jas, stampte zo hard
hij kon op de vochtige grond,

sprong schreeuwend op en neer, maakte zich
achtereenvolgens afschuwwekkend klein,
volmaakt onzichtbaar en
ondenkbaar groot.

De tweede kwam aangelopen, zag de beer,
laadde zijn geweer en schoot hem dood.

‘Manieren van leven’ heet dit gedicht, want het gaat uiteraard over veel meer dan hoe je een beer overwint. De laatste twee regels sorteren in eerste instantie natuurlijk een nogal komisch effect. Ze doen mij denken aan het hilarische verhaal ‘Jagerslatijn’ van Jules Deelder. Maar ze staan natuurlijk vooral in scherp contrast met wat eraan vooraf gaat. Na het omslachtige ritueel dat de eerste vijftien regels beschrijven (de eerste manier van leven), lijkt dit slot een knap en resoluut alternatief. Die tweede hakt een knoop door waar de eerste nog niet in de verste verte aan toe komt. Juist daarom heb je ook geen flauw idee hoe de exercitie van de eerste afloopt. Gaat de beer er vandoor, vlijt hij zich neer aan zijn voeten, of verslindt hij die uitslover tegenover hem? Nee, dan die tweede, die laat het zo ver niet komen. De verstandige lezer zou het wel weten.
Of is er toch iets voor die eerste te zeggen? In plaats van bruut geweld zet hij zang, dans en dramatische effecten in en de belofte van allerlei lekkers. Want waarom zou die beer dood moeten? Of, omdat het poëzie is, iets breder gesteld: moet je alles wat onbekend en angstaanjagend is in het leven meteen maar elimineren? Of is het wellicht toch beter om een modus te zoeken om er mee om te gaan? Als ik het gedicht zo lees, kies ik misschien toch voor dat laatste.

Een aantal gedichten in Ongevraagd advies raakt meedogenloos aan de maatschappelijke en politieke realiteit van dit moment. Van de loze beloftes in ‘Tot de kiezer’ tot ‘Belijdenis’ waarin geloof in God plaatsmaakt voor geloof in woorden: ‘Geloof alleen nog in woorden: dit is een huis. / Dit is een gast. Er zijn hier muren, deuren / en een dak. Een bed, een tafel en een kast.’ De vele ongevraagde adviezen komen dan ook niet voort uit een gevoel van bemoeizucht, maar juist uit onbehagen. ‘Laat de mensheid naar mijn adviezen luisteren,’ lijkt de bundel te roepen, nee, te smeken. Want over het algemeen hebben de gedichten niet zo’n hoge pet op van die mensheid:

Samenvattend

De mensheid is een dronkenman in
het stadion van het universum.

Bezit geen eigen plaatsbewijs, volgt niet eens
het spel, negeert zowel de spelers als
de schoonheid van de bal.

De mens kijkt zichzelf na ieder doelpunt aan,
begint vol vuur op de schouder te slaan,
spuugt en boert een haperend,
onvolledig alfabet.

De mens vloekt. De mens pist. De mens bralt.
De mens scandeert zijn eigen onbenul.
De mensheid is een hondenlul.

Wat je scandeert ben je zelf, voegt het gedicht de lezer toe. Maar ik zie er wel een paar herkenbare beelden in. Mensen in een stadion die selfies maken in plaats van naar de wedstrijd te kijken. Of in een wat bredere optiek: de mensheid die ‘geen eigen plaatsbewijs’ heeft in dit universum, maar zich desondanks net zo makkelijk de wereld toe-eigent. Het ongevraagd advies in dit gedicht kan bijna niet tot misverstanden leiden: stel je als mens wat bescheidener op in je verhouding tot de wereld. En op het microniveau van de klas: stel je als docent wat bescheidener op naar de poëzie-interpretaties van je leerlingen. Want er valt veel van te leren.

Jan de Jong

Ester Naomi Perquin – Ongevraagd advies. Van Oorschot, Amsterdam. 62 blz. €19,95.

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2023-1

Op Tzum verscheen eerder deze recensie van Ongevraagd advies