Recensie: F. Bordewijk – Bloesemtak
Glijden als een kleine vogelveer
Bordewijk opent de roman Bloesemtak met een statement van Virginia Woolf (uit A Room of One’s Own) waar hij het kennelijk mee eens is: ‘If one shuts one’s eyes and thinks of the novel as a whole, it would seem to be a creation owning a certain looking-glass likeness to life, though of course with simplifications and distortions innumerable.’ De hoofdpersoon van Bloesemtak heet Aurora, een verstandige, intelligente vrouw. Zij is getrouwd met de architect Van Marle, die haar adoreert. Hij heeft steeds het gevoel dat hij het eigenlijk niet verdient dat zij met hem is getrouwd. Zijn ontwerpschetsen signeert hij met een tekening van een bloesemtak, het geheime symbool van zijn liefde voor haar. Het gaat goed met zijn carrière, zo mag hij in Amsterdam een nieuwe kerk bouwen. Het gezin met twee jonge kinderen woont vanwege de heersende woningnood in bij een ouder Joods echtpaar. De intrige van het boek draait om de jaloezie die Aurora oproept bij haar omgeving, met name bij haar vriendin Leo. Zij is jaloers op Aurora haar succesvolle bestaan en begint als reactie allerlei seksueel getinte roddelverhalen over haar rond te strooien. Aurora schakelt daarop de politie in, met als gevolg dat Leo uit woede haar met een schemerlamp op het hoofd slaat. Al dan niet als gevolg van deze daad van agressie sterft Aurora enige tijd later aan een hersenbloeding.
Bloesemtak is een liefdesverhaal, waarin Bordewijk de relatie tussen Aurora en haar man heel subtiel heeft uitgewerkt. Hun dagelijkse bestaan, hun ontbijtgewoonten, hun stadswandelingen met de kinderen en hun hondje worden bijna teder beschreven. Bordewijk is over de mensen die dit bestaan bedreigen veel minder subtiel, hij portretteert ze echt als vijanden van Aurora. Bijzonder aangrijpend is het laatste deel van de roman, waarin Aurora overlijdt en haar man daarna met grote moeite weer een zeker houvast terugvindt.
Drie maal komt in het boek een hoofdstuk voor dat Bordewijk ‘Een discussie’ heeft genoemd. Hij geeft dan de gesprekken weer van een groep mannen (waaronder Van Marle) die in een café over de meeste uiteenlopende onderwerpen praten. Een keer gaat het over literatuur, waarbij iemand dramatisch uitroept: ‘Wat ik verontrustend vind is juist het enorme aantal meesterwerken dat er tegenwoordig in ons land verschijnt, vooral literaire meesterwerken.’ Deze uitspraak zou best eens de mening van Bordewijk kunnen zijn. Juist in dit gezelschap vindt Van Marle een uitweg voor zijn verdriet. Na een discussie over het mogelijke bestaan van een ‘vierde dimensie’ denkt hij:
De mens vermocht slechts eens in zijn leven lief te hebben. En thans komend tot zijn eigen geval begon hij het huwelijk op te bouwen, dat enige dat telde en dat het zijne was. Dat huwelijk hield stand door alle dimensies heen. Hij was overtuigd van die werelden van verschillende afmetingen, hij was met Aurora uit het tweede in de derde gekomen, hij zou haar in de vierde terugvinden, en zo trapsgewijs verder. Hij wist van zijn hiervoormaals met haar niets en toch waren zij er tezamen geweest. Hij kon zich zijn hiernamaals niet voorstellen, en toch zouden zij er tezamen zijn.
Misschien wel het meest opvallende aspect van de roman is de afstandelijke toon van de alwetende verteller. Op een aantal momenten wordt die afstandelijkheid echter doorbroken en geeft de verteller van heel nabij de gedachten of de emoties van de hoofdpersonen weer. Juist in die passages zie je het meesterschap van Bordewijk. De twee bladzijden waarin hij de dood van Aurora beschrijft zijn huiveringwekkend goed. De roman is door deze aanpak dan weer heel statig en dan weer heel direct en gedetailleerd. De verteller is nooit ironisch (laat staan humoristisch) of het zit diep verstopt in sommige passages. Over Leo, die werkt als psycholoog (nadat ze een tweejarige cursus heeft gedaan), schrijft hij bijvoorbeeld: ‘Het moest wel zijn dat krachtens de kansrekening haar raadgevingen op den duur voor vijftig procent juist waren, omdat alles uiteindelijk is te herleiden tot ja of neen.’ Ook over Leo zegt Bordewijk dat wanneer ze goed bij kas is het geld ‘als met een kanon uit haar huis geschoten’ wordt.
De verteller is onbeschaamd normatief. Aurora wordt alleen maar opgehemeld, ze is bijna een heilige. Meerdere malen wordt van de architect Van Marle gezegd, dat hij daar tegenover iets van een boer heeft. ‘Toch kon hij het boerachtige in de man niet wegcijferen, en bepaald een heer werd hij nooit.’ Iets vooroorlogs ouderwets zit er ook in deze beschrijving: ‘Nee, de massa is onberekenbaar. De massa doet als de spreeuwen. Plotseling zwenkt de zwerm, zonder enig sein, en niemand begrijpt waarom. Zo gaat het ook met de massa. Ze is instinct en anders niet.’ Wat verder opvalt is de koele wijze waarop Bordewijk, nog geen tien jaar na de bezetting, over Joden schrijft. Over het echtpaar waar de Van Marle ’s een huis mee delen schrijft hij: ‘Beiden vertoonden nauwelijks iets van het type dat als Joods geldt. Zij hadden de meesten onder hun uitgebreide binnenlandse familie verloren, maar spraken daar nooit over en schenen, hetzij door oosterse denkwijze, hetzij ingevolge hereditaire aanpassing aan het Joodse lot door alle eeuwen, met dat zekere gemak te berusten waartegenover de westelijke wereld vreemd blijft staan.’ Bepaald ongemakkelijk voor tegenwoordige lezers is de uitwerking van het misverstand waardoor de verhouding tussen Aurora en het Joodse echtpaar volkomen verstoord wordt. De Van Marle ’s hebben een smoushondje gekocht en als Aurora aan iemand uitlegt dat het dus om een ‘smous’ gaat, denkt haar buurman (die toevallig passeert) dat ze het over hem heeft. Smous is immers een scheldwoord voor een Jood.
Bordewijk had grote belangstelling voor architectuur. Daarbij hield hij sterk van Amsterdam. Deze twee onderwerpen keren steeds terug in het boek en de vele beschrijvingen van de stad, de straten en de parken van Amsterdam zijn prachtig. ‘Het was voorbij het vijvervlak en omtrent het grote water: een lage houten loods in lichte haast onaardse pasteltinten tegen een hemeldak dat aarzelde tussen grijs en blauw. Het was niet van Amsterdam, niet van een stad, maar van een andere wereld, geen heden maar een toekomst.’ Als Van Marle een avondwandeling maakt observeert Bordewijk: ‘De hemel zag steenblauw en de sterren waren nog roomkleurig. De wind gleed als een kleine vogelveer, teder en even, uit het noordoosten. Aan gene zijde van het Y lag het gestippel van straatlicht, en blaakten nu en dan de onweren in licht violet uit de dakenrijen der constructiewerkplaatsen.’
Bloesemtak werd bij publicatie positief ontvangen. Vooral de ‘ontroerende menselijkheid’ van de roman werd geprezen en ook de compostie en de stijl van het boek. Dissonanten waren er ook. De recensent van het Nieuw Israelietisch Weekblad was teleurgesteld in Bordewijk. Hij schreef dat de opzet van de roman bewees dat de auteur ‘noch tot de ziel van de Jood noch tot het wezen van het joodse probleem is doorgedrongen en drijft op gemeenplaatsen ener ondoordachte conversatie.’ Annie Romein-Verschoor was als marxiste ook niet tevreden over het boek, dat volgens haar een gedateerde bourgeoismentaliteit bevatte. Verwijzend naar het citaat van Virginia Woolf schreef zij: ‘De spiegel, die Bordewijk hier gebruikt heeft om het beeld van zijn tijdgnoten in op te vangen, moet er een geweest zijn in een krullerige fin de sièclelijst, maar met een wel zeer pokdalig glas, waarin de ‘distortions’ het winnen van de ‘likeness to life.’
Doeke Sijens
Deze recensie is de eerste in een serie over boeken die in 1955, dus zeventig jaar geleden, zijn verschenen.
Volgens mij heeft Bordewijk wel een punt als het om de wispelturigheid van de massa gaat. Kijk naar hoe snel mensen als Mathijs van Nieuwkerk en Marco Borsato van hun voetstuk vielen. De ene dag waren dat bijkans halfgoden, en een dag later volksvijand nummer 1…al valt daar in het geval van Borsato, gezien dat verschrikkelijk goedkoper, kleffe oeuvre van hem, wel iets voor te zeggen.