Schrijversbiotopen: Hermann Hesse in Montagnola
Hermann Hesse in Montagnola
Zelfs hoog tegen de berghelling boven het meer van Lugano hangt de hitte van het diepe zuiden. Alles is hier Italiaans. De namen, de rood en geelgekleurde huizen, de mensen en het landschap met palmen en cipressen. Maar wij zijn nog in Zwitserland, in het exotische bergdorp Montagnola in de punt van Tessin.
Hier woonde en werkte de schrijver Hermann Hesse (1877-1962) sinds 1919, het jaar van verschijnen van de roman Demian (1919). Aanvankelijk huurde hij een vertrek in het barokke palazzo Casa Camuzzi. Om aan zichzelf en zijn schrijftafel te ontsnappen, trok Hesse met schildersezel of tekenpapier de natuur in. En plein air schilderde hij aquarellen van de huizen en het landschap in de lokale kleuren. ‘Ein hübsches Spiel’ zonder artistieke pretenties. Een verstilde bezigheid: ‘Das Malen ist wunderschön, es macht einen froher und duldsamer.’ Het beviel hem buiten zo goed dat hij er steeds meer tegenop zag terug te keren naar zijn overvolle werkkamer. Liever zou hij in de natuur wonen met een stuk grond dat hij als een boer kon bebouwen.
Schilderen komt ook ter sprake in Der Steppenwolf (1927) in het fictieve ‘Voorwoord van de uitgever’, waarin deze vinder van de ‘Aantekeningen’ van de steppewolf, hoofdpersoon en ‘zelfmoordenaar’ Harry Haller introduceert. De uitgever, een neefje van de hospita die de kamer aan Haller verhuurt, vertelt ons iets over het interieur van de zolderkamer van Haller: ‘Aan de wanden werden schilderijen opgehangen, tekeningen geprikt, soms foto’s uit tijdschriften geknipt die dikwijls wisselden. Een zuidelijk landschap, foto’s van een Duits plattelandsstadje, blijkbaar de geboorteplaats van Haller, hingen daar, keurige, heldere aquarellen tussen, waarvan wij pas later hoorden dat hij ze zelf had geschilderd.’
In Demian spelen schilderijen een essentiële rol. De bevrijding van Sinclair uit zijn adolescentie wordt verbeeld door twee tekeningen die de hoofdpersoon in een roes met penseel op papier schildert. Als hij op een dag, als student, neerslachtig en somber door een park dwaalt, ziet hij plotseling een meisje. Haar schoonheid raakt hem. Het beeld van het meisje maakt hem gelukkig, geeft hem weer hoop. Beatrice noemt hij haar. Zo luidt ook het hoofdstuk dat Hesse aan deze ontmoeting wijdt: ‘Ze was groot en slank, modieus gekleed en had een intelligent jongensgezicht.’ Het lukt hem niet met haar in contact te komen, maar hij voelt zich ‘verliefd’. Zij maakt een verlangen naar ‘eerbied en aanbidding’ in hem los. Hij heeft niet één woord met haar gesproken, maar toch heeft zij als verschijning een enorme invloed op de jongen.
Om zijn gevoelens te uiten begint hij te schilderen. Hij probeert het gezicht van het meisje op het papier te krijgen, ‘daarbij liet ik mij leiden door mijn fantasie en ideeën, die vanzelf voortvloeiden uit de eerste aanzetten, uit kleur en penseel’. Met ‘dromerig penseel’ trekt hij lijnen, vult vlakken. Het haar is al niet meer lichtblond zoals dat van het meisje, haar gezicht ziet er ook heel anders uit. Het portret lijkt meer op een ‘heilig masker’, half mannelijk half vrouwelijk’. Dagen later ziet hij pas wie het is: ‘Het was Demians’s gezicht.’ Uit zijn onderbewuste heeft hij het portret geschilderd van zijn vriend Max Demian, die een allesbepalende rol speelt in het leven van Sinclair. Evenals diens moeder ‘Frau Eva’.
Op een dag begint Sinclair aan een nieuw schilderij, geïnspireerd op het wapen boven de deur van het huis van Demian: ‘Het was nu een roofvogel, met een scherpe intelligente sperwerkop. De helft van zijn lijf stak in een donkere wereldbol, waaruit hij zich als een reusachtig ei, ontworstelde; het fond was hemelsblauw.’ Hij stuurt het, zonder zijn naam te vermelden, op naar Demian, die eveneens anoniem reageert door hem een briefje toe te spelen, waarin hij de betekenis onthult: ‘De vogel ontworstelt aan het ei. Het ei is de wereld. Wie geboren wil worden , moet een wereld vernietigen.’
Toen Hesse tijdens een feestje in Zürich zijn droomhuis beschreef, schoot vriend Bodmer in de lach en riep: ‘Das Haus sollen Sie Haben!’ Vriend en mecenas Dr. H.C. Bodmer liet naar de wensen van Hesse een prachtig huis bouwen tegen de berg iets boven het dorp, waar de schrijver ‘auf Lebzeiten’ mocht blijven wonen. Dat waren nog eens tijden. In augustus 1931 betrok Hesse das Rote Haus auf dem Berg. Als Goldmund in de roman Narziss und Goldmund woonde en werkte hij er als een monnik, tot zijn dood op 9 augustus 1962.
Bernhard Zeller beschrijft in de monografie Hermann Hesse (Rowohlt, 35. Auflage April 2001) ‘die Casa Hesse’ als een huis met terrassen en grote ramen die uitzicht bieden op de tuin en het dal. De werkkamer, ‘das Studio’, op de eerste verdieping, bevindt zich boven het atelier met de grote oude schrijftafel in het midden, waarop papieren liggen, boeken en tekeningen. Het vertrek ernaast, de grote bibliotheek met boeken tot aan het plafond, doet tevens dienst als kamer waar thee wordt gedronken en naar muziek wordt geluisterd. Vervolgens verliest Zeller zich in de ‘Bibliothek der Weltliteratur’ en de gasten die Hesse in zijn huis ontving. Maar de foto’s in het boek spreken tot de verbeelding.
De zon staat hoog boven ons als wij naar het dorpsplein wandelen. De enige schaduw hangt tegen de gevel van de Comune di Montagnola. Op het te grote parkeerterrein staan auto’s van Zwitsers en Duitsers. Beide landen beschouwen de schrijver als hún beroemdheid. Maar Zwitserland heeft gezien het leven van de schrijver het meeste recht op deze anti-Duitse individualist wiens vergeestelijkte karakter al tijdens de Eerste Wereldoorlog in botsing kwam met de Duitse politieke macht.
Het museo Hermann Hesse ligt in het hart van het dorp naast Casa Camuzzi. Onder een plataan staat een stenen leestafel waarop wat Taschenbücher zijn neergelegd: Demian, Siddhartha, Narziss und Goldmund, Der Steppenwolf. Van deze laatste twee romans werden na de Hesse-boom in 1969 in Amerika en Japan miljoenen exemplaren verkocht. Zoals de Duitsers zich na de Eerste Wereldoorlog herkenden in Demian, zo herkenden de Amerikanen hun Vietnamtrauma in Der Steppenwolf. Maar Japanners en Amerikanen zijn hier niet. Die zie je in Zwitserland alleen op de beroemde bergtoppen. Wel slenteren er enkele Duitse echtparen door de nauwe gangetjes en kamers van het museum. Het handjevol bezoekers is van onze leeftijd. Ook zij moeten in de jaren zestig/zeventig Hesse hebben gelezen. De jaren waarin zij zich, als Hesse, afzetten tegen het Duitse gezag.
De Italiaanse jongen achter de balie heeft zijn handen overvol aan de weinige bezoekers. Het zweet druppelt van zijn gezicht. Zijn witte T-shirt met subtiel Che Guevara-embleem plakt aan zijn lijf. Als ik hem vraag of Casa Camuzzi te bezichtigen is, kijkt hij mij met angstige ogen aan: ‘Nein, das ist unmöglich: Privato.’ En het rode huis van Hesse? Zijn mondhoeken trekken zo somber naar beneden dat ik vrees dat hij in huilen zal uitbarsten: ‘Das Haus von German Esse ist auch privato.’ Het huis is niet eens rood meer. Geverfd door de nieuwe eigenaar! Het spreidt zijn armen ter verontschuldiging. Hij kan er ook niets aan doen.
Casa Hesse moet zich vlak achter de school bevinden. Hagedissen schieten over de traptreden, de struiken in. De zon brandt nog steeds genadeloos als we de weg naar boven volgen. Na enkele honderden meters herkennen wij het huis dat zich achter een slanke cipres boven ons aftekent tegen het blauw. Een plaatje als een aquarel van de schrijver. Het huis is nu crèmekleurig. Van de tuin waarin Hesse met zoveel toewijding werkte, is niet veel meer over. In de diepte ligt het meer van Lugano. Van de snelweg naar Milaan stijgt een gonzend gezoem op.
Het toegangshek wordt geflankeerd door twee protserige manshoge zandstenen beelden. Geen Narziss und Goldmund, maar ruiter en vuistvechter Castor en Pollux houden hier de wacht. De woorden van Hesse schieten mij te binnen die hij aan het eind van zijn leven schreef, toen een storm van bezoekers op zijn huis afkwam. Woorden die bij dit streng gesloten hek een heel andere betekenis krijgen: ‘An der Pforte seiner Behausung ziemt es sich vorbeizugehen, als wäre sie Niemandes Wohnung.’
Om de schrijver en zijn vrouw Ninon een laatste groet te brengen dalen wij af naar S. Abbondio. In het middeleeuws decor, waarin een man op een steiger een fresco van een romaans kerkje restaureert, draaien wij linksaf naar het kerkhof. Twee mannen liggen geknield naast een zerk onkruid te wieden. Op mijn vraag waar Hermann Hesse begraven ligt, wijzen zij synchroon naar de hoek achter hen. Geen praalgraf, geen buste, maar een ruw, grauw rotsblok als een toevallig aanwezige steen. De naam van de schrijver plus de datum van geboorte- en sterfjaar (1877-1962). Ernaast ligt als een tegel in het gras de steen van zijn vrouw Ninon Dolbin.
Buiten de muren van het kerkhof laat het landschap zich nu nog meer bewonderen. Even verlies ik mij in een romantisch verlangen mij hier voor het leven terug te trekken als monnik te midden van de boeren en herders ‘am vergilischen, in zweitausend Jahren unveränderten Rhytmus des ländlichen Kalenders’.
‘Kom,’ zegt mijn vrouw, ‘we gaan naar het lago. Lekker zwemmen.’
Nico Keuning


Wat een prachtig geschreven en informatieve bijdrage over Hermann Hesse. Het bezoeken van een plek waar een auteur heeft vertoefd, geeft altijd een extra dimensie aan zijn werk! Dank!
Mooi verhaal van Nico Keuning over de rol van schilderijen in Demian. Liefhebbers van Hesse kunnen ook terecht bij onze special over Hesse op de site voor Duitse literatuur. http://www.duitseliteratuur.nl/special-hermann-hesse/