Scroll naar beneden voor de nominaties van vorige jaargangen.

Nominaties Tzum-prijs 2020

Abdelkader BenaliDe weekendmiljonair (blz. 90)
– Hij verkocht wel heel veel verschillende aardappelen met zoveel verschillende namen dat het me na de vele bezoeken duidelijk werd dat iemand een leven lang aardappels kon verkopen zonder te hoeven zeggen dat hij zich verveeld had.

Hanna BervoetsWelkom in het rijk der zieken (blz. 254)
– Ik schaamde me voor mijn aanwezigheid, omdat die niet langer vanzelfsprekend was, en ik schaamde me omdat ik deed, omdat we allemaal deden, of dat wel zo was, en omdat we daarin faalden.

Ad ten BoschDe IJssel stroomt feller dan de Amstel (blz. 187, genomineerd door Giny Backers)
– Het grootste provincialisme vind je in Amsterdam, zodra ze de stad uit moeten, lijken ze collectief te worden bevangen door ruimtevrees.

Charlotte Van den BroeckWaagstukken (blz. 78)
– Als mensen zouden vragen wanneer ik wist dat ik schrijver wilde worden, zou ik zeggen dat ik dat niet zo precies weet, terwijl ik eigenlijk sinds die middag op de speelplaats zeker wist dat ik later ‘leugenaar’ wilde worden.

Charlotte Van den BroeckWaagstukken (blz. 131)
– Wie zich op het waagvlak van de geschiedenis begeeft, daagt de vergankelijkheid uit.

Sacha BronwasserNiets is gelogen (blz. 55, genomineerd door L. de Bruijn)
– Optreden wordt gevolgd door drankzucht zoals bevallingen, bekentenissen en begrafenissen gevolgd worden door honger als een paard.

Peter BuwaldaOtmars zonen (blz. 12, genomineerd door Michael ter Maat)
– Uitdijende en krimpende maanden zijn het, waarin hij bedwelmd raakt door deze vriendelijke, belangstellende man in zijn rode of groene broeken en deftige visgraatjasjes met suède mouwstukken; Otmars joviale vitaliteit, zijn potige optimisme, er gaat een kracht vanuit die hij niet heeft aan zien komen.

Peter BuwaldaOtmars zonen (blz. 68, genomineerd door Michael ter Maat)
– ‘Hans én ‘Tromp’, ze kwamen niet via zijn oren binnen, maar via de telefoonbotjes in zijn ellebogen, ‘Hans’ links, ‘Tromp’ rechts, waarna ze als twee sonore projectielen zijn hersenen in schoten, elektrisch, vlijmend, en eenmaal daar begonnen ze om elkaar heen te spinnen, fluitende voetzoekers, een roterende dubbelster, steeds sneller, tot ‘Hans en ‘Tromp’ met een klap uit elkaar spatten.

Saskia de CosterNachtouders (blz. 85, genomineerd door Anna Arampatzis)
– Want zaten er tussen het moment van de sprong en het moment van het landen in het opspattende water geen duizenden frames, en duurde het niet eindeloos om beeldje voor beeldje verder te gaan, zodat ze nooit in het water terechtkwam want de afstand tussen haarzelf en het water zou altijd oneindig blijven, en een stapje dichter bij oneindig blijft oneindig?

Saskia de CosterNachtouders (blz. 136, genomineerd door Anna Arampatzis)
– Ze stonden om vier uur ’s nachts in de deuropening van het oude herenhuis met hoge plafonds waar Saskia een verdieping huurde en ze bleven maar praten in hun zelfgesponnen cocon omdat hun lippen elkaar niet durfden te raken en al pratend zette Juli haar voeten tegen de deurstijl, leunde met haar rug tegen de andere kant en kroop zo als een spin omhoog.

Saskia de CosterNachtouders (blz. 190, genomineerd door Anna Arampatzis)
– Ze wil dat haar mama het beter weet, dat haar mama alles weet en dat zij zich daar even aan kan overleveren en gewoon met haar ogen kan rollen en toch gehoorzamen.

Saskia de CosterNachtouders (blz. 327, genomineerd door Anna Arampatzis)
– In een vriendschap is vertrouwen ook: vragen niet stellen, dingen niet hoeven te weten en erop vertrouwen dat het goed is.

Anjet DaanjeDe herinnerde soldaat (genomineerd door Marie-José Klaver)
– En plots doorziet hij haar, hoe ze zichzelf al haar hele leven verzint, verliefd dienstmeisje, nette middenstandsvrouw, wachtende heldin, Flämische Engel, de weduwe die een wonder overkwam, het besef treft hem alsof hij een deur opent en een koude windvlaag hem in het gezicht slaat, en hij kijkt naar haar en hij weet niet wat het betekent, of ze altijd liegt, of ze zelf niet weet dat ze liegt, of haar leugens zo dicht langs de waarheid schuren dat niemand het een van het ander kan onderscheiden, of hij en hun gelukkige huwelijk ook tot haar leugens behoren, of hij van haar leugens houdt, meer dan van haarzelf, en dan is het moment van inzicht voorbij, of van verstandsverbijstering, want hij kijkt naar haar en hij ziet Julie, de vrouw van wie hij houdt, die onvoorwaardelijk van hem houdt.

Anjet DaanjeDe herinnerde soldaat (blz. 355)
– En hij wist niet dat hij een ding was waarvoor zij in gedachten een gebruiksaanwijzing had opgesteld, en hij zegt tegen haar dat ze het zo alleen erger maakt, en dat begrijpt ze niet, ze zegt dat `ze haar best doet om het voor hem en voor de kinderen, voor hen allemaal zo goed mogelijk te laten verlopen, en hij zegt, hoe denk je dat het is om in je eigen huis als een vreemde te worden behandeld, verdomme, kijk naar me, ik ben er nog, ik zit hier voor je op een stoel, ik heb gevoelens en gedachten en herinneringen, ik ben je man.

Anjet DaanjeDe herinnerde soldaat (blz. 431, genomineerd door Johanna Wentholt)
– En ze rapen samen het modderige wasgoed van de stenen en zij verzamelt binnen hun natte kleren die ze hebben uitgetrokken en hij helpt haar bij de was, hij schrobt en hij wringt, het is zwaar werk, mannenwerk, zegt hij tegen haar, en zij zegt dat vrouw zijn sowieso mannenwerk is, en ze lacht erbij en ze kijkt hem aan, een tikje aarzelend en zich tegelijkertijd bewust van haar blozende wangen en haar nog natte, donkere krullen en haar glanzende ogen.

A.H.J.DautzenbergGeestman (blz. 11, genomineerd door André Keikes)
– O fictie, help mij!

Stephan EnterPastorale (blz. 21)
– De trein reed nu gelijk op met het zonneschijnspattende riviertje, dat hier een paar honderd meter lang was rechtgetrokken.

Stephan EnterPastorale (blz. 285)
– Hij zag hoe overal in het land, in nieuwbouwwijken die neergedrukt en plat leken onder voortdrijvende wolken, terwijl de Hollanders kalmpjes verdergingen met welvarender te worden, oude Molukse mensen achter de ramen van hun huisjes zaten te wachten op de steeds verder naar de horizon wijkende kans dat Nederland eindelijk zijn belofte inloste – hun harten stuk voor stuk vuurtjes van machteloze woede die de komende tien, twintig jaar een voor een zouden uitdoven.

Ronald GiphartAlle tijd (blz. 7)
– In de zomer van 1989 kwam Düran Stojanovic aan in Utrecht, een onbeduidende criminele die voor de rest van onze geschiedenis van geen enkel belang is, behalve dat hij op zijn manier een rol speelde bij het ontstaan van onze vriendschap.

Wouter GodijnDe kamer waar alle verhalen begonnen (blz. 82, genomineerd door Giny Backers)
– In zijn hoofd begonnen verschillende stemmen, elk waarschijnlijk toebehorend aan een ander facet van zijn identiteit, door elkaar heen te praten, te kwekken zou je ook kunnen zeggen, terwijl weer een ander ik, dat pretendeerde de leiding te hebben, tussen de sprekers heen en weer snelde, als de meester in een rumoerig schoolklasje, en probeerde ze de mond te snoeren.

Wouter GodijnDe kamer waar alle verhalen begonnen (blz. 317, genomineerd door Giny Backers)
– En het was alsof hij alle familieleden van ‘in’ – ‘op’, ‘onder’, ‘naast’ en de andere – gezellig en beloftevol hoorde knisperen, als muisjes in een bak zaagsel.

Wessel te GussinkloDe hoogstapelaar (blz. 36, genomineerd door Michael ter Maat)
– Achteloos liep hij tussen hen, breed en onverschillig, zijn schouders wat heen en weer wiegend – en niet afgemeten en precies zoals zij, de jongens die bij hem waren en meeliepen met montere pasjes, geanimeerd, een beetje opgewonden (Naar de jázzkelder! Op pad! Op pad!), zachtjes pratend onder elkaar en wat lachend; maar ingehouden, nog wat stil en ernstig, omdat hij deze avond zo was, en niet pratend tegen hem daarom, niet roepend en vragend zoals anders – alleen Chris soms, maar ach ja, Chris.

Wessel te GussinkloDe hoogstapelaar (blz. 95, genomineerd door Michael ter Maat)
– Maar begrip, herkenning: dat was het ergste, dat was het meest vernederende; niet raadselachtig en bewonderenswaardig – zoals het moest, zoals het hoorde – maar herkenbaar, met begrip en medeleven; zomaar een gewone jongen die Ewout, dat bleek nu.

Wessel te GussinkloDe hoogstapelaar (blz. 264, genomineerd door Michael ter Maat)
– En dan zwegen ze – ook zomaar, zonder beklemming, zonder angst of schuld; geen angst om niet gehoord te worden, niet belangrijk te zijn, niet mee te tellen – maar zwijgend omdat er niets te zeggen was.

Maarten ’t HartDe nachtstemmer (blz. 4)
– Lore bleek een gezelligheidsmens, ik ben een einzelgänger, dus wij pasten niet bij elkaar.

Sylvia HubersWat als we niet waren betoverd (blz. 58, genomineerd door André Keikes)
– Omdat de lotushouding mij problemen geeft, probeer ik de houding van de boterbloem, maar als ik daar te lang in blijf zitten, glibber ik weg uit mijn positie, die ik met vergeet-me-nietjes probeer terug te winnen – een vruchteloos pogen – tot er iemand met de ideale bos argeloze bloemen op de proppen komt.

Sylvia HubersWat als we niet waren betoverd (blz. 83, genomineerd door André Keikes)
– Ik zei: ‘Ik ben een wanhopige vrouw die in een verderfelijke poel vol padden en slangen haar hengel laat hangen en daaruit wellicht enigszins de moeite waard zijnde verdichtsels opvist om die aan het publiek te tonen met een flauw glimlachje van kijk, het stelt toch wel wat voor hè, ik leef mijn leven niet voor niets – en dan is er altijd wel iemand in het publiek die beamend knikt, op alles, of iemand die door een spasme de hele dag knikt, of iemand die niet beamend maar twijfelend knikt, of misschien is er zelfs iemand die welgemeend knikt – maar of ik het verschil tussen al die knikken zie, dat weet ik niet meneer, vraag mij maar niet meer wie ik ben hoor, want dat weet ik niet,’ – zei ik tegen de meneer en zag toen pas – te laat – dat hij ademloos had zitten te luisteren.

Sylvia HubersWat als we niet waren betoverd (blz. 94, genomineerd door André Keikes)
– Ik voel me zo klein tegenover mijn bezit….

Sylvia HubersWat als we niet waren betoverd (blz. 104, genomineerd door André Keikes)
– Ik die mezelf graag ‘ik’ noem, vraagt zich af welke ‘ik’ deze ‘ik’ bedoelt als ze ‘ik’ zegt.

Sylvia HubersWat als we niet waren betoverd (blz. 122, genomineerd door André Keikes)
– Mijn bijzondere zelf stampvoette nog even, maar begon allengs de voordelen te zien van gewoon-maar-gewoon zijn.

Oek de JongZwarte schuur (blz. 3)
– Hij sloot zijn ogen en probeerde zich te concentreren op wat komen ging door zich de zalen van het Stedelijk voor te stelen, waar hij de afgelopen week zoveel uren had doorgebracht: zijn schilderijen, deels al aan de muur, deels nog ervoor op de vloer, kisten waaruit schilderijen tevoorschijn kwamen die hij soms tientallen jaren niet had gezien, de rolsteigers, de ladders, overal troep op de vloer, de mannen met hun witte handschoenen.

Sander KollaardUit het leven van een hond (blz. 13)
– Hij houdt niet van mensen met een stellige mening, zeker niet als het jonge mensen zijn – het zou jonge mensen sieren als ze begrepen dat hun perspectief beperkt is.

Sander KollaardUit het leven van een hond (blz. 39, genomineerd door Adam Maas)
– De herinnering brengt een schietspoel in beweging die op zijn levenslijn heen en weer gaat, steeds sneller, swoesj-swoesj, en in tellen een hele reeks herinneringen weeft, zodat een flard van zijn levensverhaal hem opeens als een rommelig wandtapijt voor ogen staat: de tocht met de Solex dus maar ook een fietstocht, veel later en met zomers weer, langs de Waal (‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien,’ declameerde zijn moeder, met haar handen los van het stuur en opgeheven, alsof ze de poëzie dirigeerde, ‘Ik zag de nieuwe brug…’); vervolgens, nog weer later, zijn oudste broer in een versleten bank op de gesloten afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis, onderuitgezakt, suf van de medicijnen; dan de grijze, natuurstenen vensterbank in de studeerkamer van zijn vader met een foto van Ernest Hemingway; en ten slotte de met kraanwater gevulde zinken teil in het achtertuintje in de Pluimessenlaan, waarin hij en zijn broers op hete dagen konden afkoelen, en de limonade-ijsjes die zijn moeder op zulke dagen maakte in vormpjes van Tupperware, waar ze in korte tijd zowel de kleur als smaak uit zogen zodat er niets dan broos, doorschijnend ijs overbleef, kleur- en smaakloos natuurlijk, maar nog altijd een traktatie.

Sander KollaardUit het leven van een hond (blz. 49, genomineerd door Bernette Boukema)
– Toch blijft ze hem aankijken en hij blijft haar handen vasthouden en zo staan ze daar een tijdje, die twee, met die hele geschiedenis van ze, waar zij nauwelijks meer iets van weet maar hij wel want hij is degene die het zich allemaal herinnert, niet zij, zij is door haar ziekte kort aangelijnd aan de pin van het ogenblik, kijk maar in de oubliette van haar ogen waarin de tranen opdrogen omdat ze de bron ervan alweer vergeten is, en een paar tellen vraagt hij zich af – niet voor het eerst – wat erger is: vergeten of herinneren.

Sander KollaardUit het leven van een hond (blz. 89, genomineerd door Nina Janssen)
– En als de baas opduikt uit zijn gedachten en in de ogen van de hond plonst, komt er als vanzelf een glimlach, ingegeven door de onbevangen dagdieverij van het dier, door die allerlichtste vorm van leven.

Sander KollaardUit het leven van een hond (blz. 109, genomineerd door Adam Maas)
– Hij legt een hand op een schouder hier, maakt een kwinkslag daar, als een politicus die door een bewonderend publiek naar het spreekgestoelte loopt om een potje te liegen.

Sander KollaardUit het leven van een hond (blz. 139/140, genomineerd door Adam Maas)
– In de stegen tussen de Nieuwstraat en de Vechtkade staan de gevels de verzamelde hitte van de dag af, pesterig, als om eraan te herinneren dat de planeet tolt en al over een paar uur deze zijde opnieuw naar de zon zal wenden, die geduldig is, en krankzinnig heet.

Sjoerd KuyperBizar (blz. 28, genomineerd door Inger Bos)
– ‘Je kunt vechten zonder taal,’ zei het meisje, ‘ik kan je wegsturen zonder taal, dan steek ik dit geweer tussen je ribben en ik grom en laat m’n tanden zien, we kunnen zwemmen zonder taal, huizen bouwen, lachen, zoenen, vrijen zonder taal.’

Sjoerd KuyperBizar (blz. 28, genomineerd door Inger Bos)
– Ze is geboren met een mond vol slagroom, daar moeten haar vloeken doorheen voor ze naar buiten komen.

Sjoerd KuyperBizar (blz. 181/182, genomineerd door Inger Bos)
– Als je zo’n glimlach op straat zag liggen zou je je hak erop zetten, en dan flink draaien tot je zeker wist dat hij tussen de tegels was verdwenen.

Vonne van der MeerVindeling (blz. 8)
– Er verschenen bloemen in het trapgat, een blauw gespoeld kapsel, de grote kraag van een bontjas.

Eva MeijerVoorwaarts (blz. 24)
– Petrus had het op de kippen gemunt, dus we moesten een hok timmeren.

Jan van MersbergenDe onverwachte rijkdom van Altena (blz. 20)
– De dominee houdt een afgemeten verhaal waarvan ik stukken al vaker heb gehoord en het orgel ramt er een paar gezangen of psalmen uit die maar door een paar mensen mee gemompeld worden.

Peter MiddendorpDe dood en de gladiolen (blz. 113)
– Voorzichtig probeerde ik het al eens hardop te zeggen. Gewoon, voor mezelf, bijvoorbeeld tijdens het tandenpoetsen, om alvast te testen of, en zo ja, hoeveel pijn het zinnetje zou doen: ‘Ach, degraderen is toch niet zo erg, de Keuken Kampioen Divisie?’ – en dan was het steeds toch even alsof het licht in de badkamer zijn warmte verloor.

Nicolien MizeeAllesverpletterende (blz. 204, genomineerd door André Keikes)
– Misschien dat degenen die het hardst op zoek zijn naar algemene regels juist degenen zijn voor wie er in den beginne een duidelijk systeem was – en daar door de samenleving niet alleen van zijn beroofd, maar zelfs wreed voor zijn gestraft.

Marcel MöringAmen (blz. 15, genomineerd door Ina A. Tanahatoe-Siepman)
– Je was de eerste mens, man en vrouw, vrouw en man, in het paradijs, hand in hand tussen wat nog een naam moest krijgen en nieuw was en vreemd, de vogelen, de beesten des velds, de wolken en de bergen, de eindeloze zee.

Cees NooteboomVenetië De leeuw, de stad en het water (blz. 8)
– De roze schemerlamp uit de luxe trein die in dat boek is achtergebleven heb ik samen met de mensen in avondkleding, de uitgebreide menukaarten, het Frans van de obers en hun uniformen al jaren geleden weggeborgen, net als het hemelsblauwe uniform van de man die over onze afdeling heerste en nu ronddwaalt in de kelders van de herinnering.

Cees NooteboomVenetië De leeuw, de stad en het water (blz. 15)
– Ik weet niet meer of het Baudelaire was die musea met bordelen vergeleek, maar zeker is dat er altijd veel meer schilderijen zijn die met jou iets willen dan dat jij iets met hen wilt.

Cees NooteboomVenetië De leeuw, de stad en het water (blz. 23)
– Schuifelende, driftige, haastige, trage, slenterende stappen, een orkest met instrumenten van leer, rubber, hout, sandalen, hoge hakken, laarzen, sneakers, maar altijd de menselijke maat, aanzwellend in de uren van het licht, dan, als het donker wordt, geleidelijk afnemend tot je alleen nog maar soli hoort, en ten slotte de eenzame aria van je eigen voeten weerkaatsend in de donkere smalle steeg, op de marmeren trappen, en dan alleen nog maar stilte, tot de stad voor de laatste keer iets wil zeggen: dat het ook in fabels middernacht wordt.

Cees NooteboomVenetië De leeuw, de stad en het water (blz. 169)
– Kroonluchters achter hoge vensters, de mensen achter die ramen als dansers zonder muziek, een geblindeerde watertaxi die geluidloos voorbijvaart met niemand zichtbaar achter het stuur, een meeuw die plotseling opvliegt, een nachtelijke gondel met twee mensen en een zwijgende gondelier, de stappen van de voorbijganger die je zelf bent in het territorium van de dode uren als je in de verte de watergedaante van de lagune voelt die als een oneindige zwarte vlakte om alles heen ligt en de stad lijkt te wiegen met al haar verhalen.

Cees NooteboomVenetië De leeuw, de stad en het water (blz. 197)
– Op de dag dat Venetië onder water verdwijnt zullen alle gevleugelde leeuwen van de stad opstijgen als een dodelijk eskader, nog één keer vliegen ze rond de Campanile met het geluid van honderd bommenwerpers, en verdwijnen dan over de lagune als een machtige zonsverduistering en laten de zinkende stad alleen.

Lodewijk van OordNiemand is van hier (blz. 21, genomineerd door N. Goedkoop)
– De gevangene in zijn cel, de schipbreukeling op het eenzame eiland, de maagdelijke prinses in haar op slot gedraaide campanile, de wereld is een rijkgeschakeerde mars van inkervingen en ook ik draag mijn streepjes bij.

Lodewijk van OordNiemand is van hier (blz. 31, genomineerd door N. Goedkoop)
– Mijn voorkeur voor de kleine boezem is in de loop der jaren niet onopgemerkt gebleven, het is een liefhebberij die geleidelijk een eigen leven is gaan leiden, inclusief de grappen van collega’s en vrienden, de geruchten op de achtergrond, het geknipoog en gefluister over dat de een het liefst een blonde wil, de ander gaat voor een grote kont, maar dat Van Deventer altijd het meisje met de kleinste borsten verkiest, borsten die ondanks hun geringe omvang meer dan voldoende genade brengen en die hij om die reden nooit eens baldadig tieten maar altijd hoffelijk borsten blijft noemen want tieten, tieten, dat beschouwt hij als de taal van stakkers.

Lodewijk van OordNiemand is van hier (blz. 45, genomineerd door N. Goedkoop)
– Ik hou ervan om na de eerste duik in het zwembad een tijdje onder water te blijven, het lichaam lang te maken en mijn benen zo te bewegen dat ik het langs mijn dijen voel glijden; ik hou ervan om mijn mond onder de waterlijn te openen en het koude, chloorrijke vocht langs mijn verhemelte te laten tollen en te weten dat het kan en dat het mag en dat niemand mij zal tegenhouden; ik hou ervan om mezelf op mijn rug te draaien, de overdadige pens als een plotseling eiland uit het water te laten verrijzen, nat borsthaar tegen de huid te voelen, vanuit een ooghoek wat water in mijn navel te zien glinsteren en er met een wijsvinger in te roeren en zo te drijven tot het kippenvel zich van mij meester maakt; ik hou ervan me al drijvend van mijn zwembroek te ontdoen, met drie of vier vingers mijn balzak te strelen en aan de geslachtsdaad te denken, omdat het kan, omdat het mag, te mijmeren over het laatste meisje en de daarop volgende fantasieën over andere vrouwen met wie ik soms al wel en soms nog niet de liefde heb mogen bedrijven, beeldende gedachten waarin ook Galatea, de receptioniste van de Paradise Lodge en de Nederlandse dame op het vliegveld de revue passeren, en terwijl ik weer op mijn buik draai te voelen hoe mijn toch al niet bescheiden geslacht door het water waaiert en zich als wellustige slang tot wasdom verheft, omdat het kan, omdat het wil, o listigste ledemaat des velds, en mijn verlangens zich tot één gedachte samenspannen: ook ik ben een walvis.

Lodewijk van OordNiemand is van hier (blz. 76, genomineerd door N. Goedkoop)
– Chinezen houden van Afrika zoals muggen van mensen houden.

Lodewijk van OordNiemand is van hier (blz. 235, genomineerd door N. Goedkoop)
– De pater staat te pissen met de zonden van tientallen vrouwen en kinderen op zijn schouders, zonden die zich op metafysische wijze in plaatsvervangende pis hebben omgezet en nu in de catacomben van de aarde verdwijnen, naar het binnenste van het dodenrijk waar niemand minder dan Beëlzebub himself onder het priesterlijke geklater wordt bedolven.

Yves PetryDe geesten (blz. 291, genomineerd door Joke van Overbruggen)
– Maar die precieze kennis, die ik destijds koesterde als het geheime specialisme van mijn ziel, was inmiddels verloren gegaan, net zoals ik de toegang tot mijn betere ik, tot misschien wel het beste dat ik ooit had gekend, achteloos had verspeeld.

Robert PollackDe taak (blz. 27, genomineerd L. de Bruijn)
– Dat was precies de aantrekkingskracht, dat de complexiteit onoverkomelijk leek, dat je hier nooit uitgekeken kon raken, je vragen nooit honderd procent beantwoord kreeg, dat in dit land de werkelijkheid een diepte verborg, soms duister, soms schitterend, die in de wereld daarbuiten niet bestond.

Marja PruisOplossingen (blz. 78, genomineerd door André Keikes)
– Cool en romantisch, ik heb mijn haren nooit geborsteld, er mijn schoenen op uitgezocht en afgetrapt, ik heb niet echt leren autorijden, behalve op de Antillen, ik heb net mijn jongste broer gebeld om hem te feliciteren met zijn verjaardag, hij is zestig geworden, zestig, ik kan er niet bij – hij ook niet trouwens, hij heeft dit jaar weer een baby gemaakt – en ik ga nog steeds in het diepst van mijn wezen blootsvoets en met een gitaar op mijn rug door het leven; dat ik een huishouden voer met man en inmiddels volwassen kinderen, huisdieren er op na houd, zorg draag voor mijn moeder, het doet er niets toe, niet wezenlijk, mijn huis straalt het uit, de coolness en de flair, en in de barre praktijk van alledag betekent het dat ik omkom in de troep.

Marja PruisOplossingen (blz. 124, genomineerd door André Keikes)
– In Lucebert huisde een grote norse neger, in Nijhoff bewoog een gevangen dier, en in iedere vrouw – inderdaad, ik heb het nu niet meer alleen over mezelf maar over de halve mensheid, wel zo praktisch – zit een dikke vrouw.

A.L. SnijdersDoelloos kijken (blz. 49)
– Zelf geloof ik uit gemakzucht meer in het toeval, ik heb niet genoeg uithoudingsvermogen om de uitgang van een complot-labyrint te vinden.

Manon UphoffVallen is als vliegen (blz. 24)
– Mijn zus, ik haast mezelf dit te zeggen, vertegenwoordigde geen economische waarde en droeg al jaren niet meer bij aan de staatshuishouding.

Manon UphoffVallen is als vliegen (blz. 33)
– Als kind verwonderde ik me al over de kronkelader van pijn en geweld die dwars door ons familieleven liep.

Manon UphoffVallen is als vliegen (blz. 33)
– Schitterende belletjes van glas, die gefixeerd in ons familiegeheugen nog steeds krachtig in ons kunnen openspatten, en van mij, hun zelfbenoemde archivaris, vragen om de scherven op te nemen in nieuwe vertellingen en constellaties.

Manon UphoffVallen is als vliegen (blz. 51)
– Uit schaarse anekdotes kan worden afgeleid dat onze opa een driftige en weinig consequente man is geweest, die zijn personeel in de garage vloekend het vloeken verbood (‘Als er hier gooooodverdomme gevloekt moet worden, dan doe ik dat gooooooodverdomme zelf wel’), en dat onze oma van vaderskant, met de deftige Franse achternaam Lambremont, een fraai handschrift had bezeten.

Manon UphoffVallen is als vliegen (blz. 53)
– Hoe moeilijk het ook is toegang te krijgen tot de jongeman die mijn vader moet zijn geweest, en hoe eenvoudig het is te vergeten dat ook zijn jeugd eens een open ruimte was, grond die nog beplant moest worden, ik besef dat hij net zo gebeeldhouwd is door zijn tijd en het gevolg is van wat door de samenleving mogelijk werd gemaakt als Donald Trump, ondernemer-president nu.

Manon UphoffVallen is als vliegen (blz. 103, genomineerd door Michael ter Maat)
– En hier ben ik, kruipend naar die plek die tot vandaag zijn angstparfum van gele orchidee, passiebloem en mest uitwasemt, in een poging te aanschouwen wat ik daar geweest ben: het laatste poppetje in de matroesjka, met de scheef geschilderde kommaoogjes, het poppetje dat je niet kan openen.

Anton ValensChalet 152 (blz. 53)
– Een van de eigenaardigheden waarvoor de schilder van lantaarnpalen zich gesteld ziet is dat hij bij voortduring tegen het licht in kijkt.

Niña WeijersKamers antikamers (blz. 38, genomineerd door Miriam Piters)
– En terwijl ze dit denkt realiseert ze zich dat haar verhaal, compleet met het inzicht dat volgt, precies het soort verhaal is dat een gemiddelde cursist in een gemiddelde schrijfcursus zou schrijven; mild realisme met een levensles voor de verteller.

Niña WeijersKamers antikamers (blz. 164, genomineerd door Miriam Piters)
– Nog nooit heeft ze zich zo geschaamd, nog nooit is ze zo woest geweest op haar moeder, die haar hier niet voor heeft behoed terwijl dat haar taak is, haar enige taak als je erover nadenkt, het lichaam van haar kind beschermen tegen alle schaamte die het plotseling opwekt, maar haar moeder schaamt zich ook, ze voelt het, haar moeder schaamt zich via haar dochter voor zichzelf.

Niña WeijersKamers antikamers (blz. 213, genomineerd door Miriam Piters)
– (Misschien, dacht ze wel eens, wanneer ze door die berichtjes van hem ploegde, bestond alle taal om eerdere taal te rectificeren – een even ontroerend als doodvermoeiend gegeven.)

Robbert WelagenAntoinette (blz. 100)
– Ze was een joggende vrouw, in zo’n strakke legging: ik herkende iets in de bewegingen van haar lichaam en in de houding van haar hoofd; ze rende de hoek om.

Maartje WortelDennie is een star (blz. 157)
– Ze zei: Nu je sterft, lieve Den, nu je een sterfelijk dier blijkt met echt bloed dat door echte organen wordt gepompt door een echt hart, ben ik ineens bang dat we je eenzaam hebben gemaakt, als kat, ik bedoel, door je als een god te vereren, dat we niet genoeg zagen wat je concrete werkelijkheid was, los van alles, alles, alles wat we van jou en onszelf maakten, al weet ik niet of het iemand, wie dan ook, gegund is om als neutrale werkelijkheid te bestaan, misschien gebeurt dat alleen op moleculair niveau en zelfs dan, zelfs dan zou je kunnen zeggen dat iedere molecuul gekleurd wordt door andere moleculen, maar wat ik wilde zeggen, lieve Dennie, je bloedt, nee, wat ik wilde zeggen is dat de werkelijkheid ook alleen maar bestaat bij de gratie van het niveau waarop je die bekijkt, en nu ik hier sta probeer ik op jouw niveau naar jou te kijken, maar ik ben een ontoereikend mens en ik zit vast in mijn eigen ontoereikende menselijkheid, mijn eigen hart in mijn eigen borst, en als je er zo niet meer bent zal ik nog één keer moeten niezen omdat jouw huidschilfers de mijne aanraakten en het lichaam reageert.

Nominaties Tzum-prijs 2019

Mohammed Benzakour10 op een ezel (genomineerd door Sonne Copijn, blz. 102)
– Dit ‘vierpotig Renaultje’ (een Renault gaat nooit stuk, zegt men) loopt ondanks zijn magere poten hele marathons, zonder klagen of blaren, zonder verzwikte enkels of een lekke band.

H.M. van den BrinkHet ontbijtbuffet (blz. 74)
– In een negentiende-eeuwse vertelling van een bepaald type zou nu een climax volgen, na de langdurige voorbereiding en ook nog eens tamelijk uitvoerige ontknoping waarin eerst alles op scherp wordt gezet en dan uiteenspat met een luide en veelkleurige knal die ons een diep inzicht geeft in de ware aard van de ten tonele gevoerde personages die op dat moment, tijdens die gruwelijke culminatie van alles wat voorafging, meer dan ooit aan verscheurende emoties ten prooi zullen geraken – en ons al doende een blik gunnen in de afgrondelijke diepten van de menselijk ziel in het algemeen, zodat de lezer ten langen leste met een zucht van genot en tevredenheid het boek kan sluiten, voor zichzelf een glas inschenkt of een sigaar opsteekt.

A.H.J. DautzenbergIk bestaat uit twee letters (genomineerd door André Keikes, blz. 323)
– De wijken die we doorkruisten, waren niet alleen verminkt door derderangs architecten die met Europese gelden de fantasieloze legobouwsels uit hun jeugd in de praktijk mochten brengen, maar ook door bewoners die er een halszaak van lijken te maken om hun luidruchtige wansmaak met anderen te delen.

A.H.J. DautzenbergIk bestaat uit twee letters (genomineerd door André Keikes, blz. 394)
– Ethiek is altijd, immer und ewig, ondergeschikt aan economische en politieke motieven, het tautologisch duo dat het leven ordent/gijzelt/faciliteert/versiert/vernietigt – voor elk wat wils.

A.H.J. DautzenbergIk bestaat uit twee letters (genomineerd door André Keikes, blz. 486)
– Ik proefde het zoute huilsnot uit mijn jeugd, de (on)veiligheid van vroeger en even was daar de maagdelijke blik waarmee ik indertijd naar mijn familie keek, naar de wereld, de ontzettend kleine wereld die gigantisch groot leek, en die uiteindelijk zo veel groter was dan ik zou kunnen bevroeden.

Peter DelpeutIn het zwart van de spiegel (genomineerd door André Keikes, blz. 15)
– Stel je voor, je beheerst de truc van de wederopstanding, wie zou dan niet in de verleiding komen alvast een keertje de omstanders te imponeren?

Peter DelpeutIn het zwart van de spiegel (genomineerd door André Keikes, blz. 133)
– Vriendschap wordt getekend door het plezier bij elkaar te zijn, liefde door de angst elkaar te verliezen.

Peter DelpeutIn het zwart van de spiegel (genomineerd door André Keikes, blz. 345)
– De mannen begroetten elkaar zoals ik het van de boeren op de polderweggetjes rondom mijn geboorteplaats kende, de een in de auto, de ander langs de weg, in karige zinnen, feitelijk meer uitroeptekens dan woorden.

Peter DelpeutIn het zwart van de spiegel (genomineerd door André Keikes, blz. 346)
Toen ik er oud genoeg voor was, begreep ik dat ik als de apotheose van een vogeltjesdans was geconcipieerd, iets wat je als kind niet wilt weten, laat staan dat anderen er kennis van hebben.

Peter DelpeutIn het zwart van de spiegel (genomineerd door André Keikes, blz. 383)
– Ik herinnerde me ineens achttiende-eeuwse prenten waarop kwekers op karren volgroeide bomen aanvoeren, de kluit als een scrotum onder de fier vooruitgestoken stam.

Anna EnquistWant de avond (blz. 103)
– Op transcontinentale vluchten is er steevast een jong stel met een blèrende baby.

Rob van EssenDe goede zoon (genomineerd door Derk Walters, blz. 11)
– Het zag er obsceen uit, een ander woord kan ik er zo gauw niet voor verzinnen, behalve ranzig, en mijn moeder zat daar met haar toen nog negenennegentigjarige muizengestalte ook in zo’n knedende, wiegende stoel, en ze keek verdomme alsof ze zachtjes klaarkwam, niet dat ik weet hoe mijn moeder eruitzag als ze klaarkwam, ook dat zou een reden zijn om naar wapens op zoek te gaan, maar ze zat met gesloten ogen en half geopende mond te genieten, misschien zaten er wel uitstulpingen in de zitting van die stoelen die bij allerlei lichaamsopeningen naar binnen konden en ik stond daar met afgrijzen (ja, dat is het woord) bij de ingang van de gemeenschappelijke huiskamer te kijken naar die rij nieuwe stoelen met zwijmelende bejaarden erin en wilde het liefst ter plekke met blindheid worden geslagen.

Rob van EssenDe goede zoon (blz. 13)
– De vrouw achter mij zette haar boodschappen al op de band toen ik nog bezig was mijn boodschappen op de band te zetten, ik kan daar slecht tegen, iemand maakt inbreuk op jouw ruimte, op ruimte die in ieder geval op dat moment van jou is en ik weet ook wel dat je zo geen roman moet beginnen, ik ben godverdomme geen columnist, maar witheet kan ik van zoiets worden, iemand negeert je bestaan en alleen al daarom zou je haar ter plekke dood moeten maken en tegelijkertijd was er niets aan de hand omdat de vrouw zag hoeveel boodschappen ik nog op de band moest zetten en genoeg ruimte overliet.

Rob van EssenDe goede zoon (genomineerd door Giny Backers, blz. 88)
– Voetgangers, fietsers en automobilisten speelden een eeuwig spel van drukte en doorrijden en oversteken en stoppen en optrekken, over grijs asfalt of bruine steentjes, langs grachtenhuizen of kantoren, onder schreeuwerige felgekleurde reclame of in donkere smalle straten die tussen grauwe woningrijen leken te zijn uitgegraven.

Esther GerritsenDe trooster (blz. 24)
– Je gaat ervan uit dat ieder ander slimmer is en als een ander dat niet blijkt te zijn, dan is het toeval dat je een nog dommer persoon dan jijzelf hebt getroffen.

Esther GerritsenDe trooster (genomineerd door Thomas de Veen, blz. 31)
– Ook hier ben ik de hond van het gezin, waar iedereen heus wel op gesteld is, je hoort mij niet klagen, maar het is natuurlijk wel de hond en die avond staarden ze vol ontzag naar me want de hond ging spreken.

Esther GerritsenDe trooster (blz. 66)
– Ik dronk mijn thee te heet en liet met opzet mijn brillenglazen beslaan, mezelf blind makend voor de mensen om me heen.

Liesbeth Goedbloed – Broeder Ezel (blz. 7, genomineerd door Corrie Meijer)
– Ze stelde zich voor hoe hij eerst met zijn handen om zich heen geklauwd had, maar op de glibberige slootkant geen houvast kon vinden, hoe zijn voeten uit zijn nieuwe laarzen waren geschoten – zijn groenbruine legerlaarzen die minstens een maat te groot waren, maar die hij per se aan wilde, omdat zijn knalblauwe Jip-en-Janneke-laarsjes zijn aanwezigheid zouden verraden aan de kikkervisjes en de stekelbaarsjes en de snoek, en dat hij dan weer niks zou vangen, dus dat hij zijn grote laarzen aan moest, ook al kon hij er niet goed op lopen – hoe hij daarna helemaal in het water was gegleden en kikkervisjes, stekelbaarsjes en snoek in de donkerste hoekjes waren weggeschoten, geschrokken van die vreemde vis die eerst nog spartelde, maar langzaam rustiger was geworden.

Liesbeth Goedbloed – Broeder Ezel (blz. 110, genomineerd door Corrie Meijer)
– Haar ruggengraat zou knappen als een droge tak, haar handen zouden nog even in de lucht grijpen en een paar seconden later naast haar neersmakken op dat bespatte bed op de bodem van dit dal, waarna het blauw van de hemel, het groen van de bladeren en het zwart van de stammen over haar heen zouden zakken als een decor dat langzaam instort om de toneelspeler.

Liesbeth Goedbloed – Broeder Ezel (blz. 156, genomineerd door Corrie Meijer)
– Pijn was een soort zwaartekracht, het zorgde ervoor dat je aan de grond bleef.

Arnon GrunbergGoede mannen (blz. 15)
– Uiteindelijk was hij bij de brandweer gegaan omdat hij ervan overtuigd was dat brand geblust moest worden, dat je het redden van mensen niet aan God of aan andere mensen moest overlaten. Dat je het zelf moest doen.

Arnon GrunbergGoede mannen (blz. 99)
Hij wilde helemaal alleen zijn jongen van de rails en van de locomotief krabben.

Arnon GrunbergGoede mannen (blz. 234)
– De vrouw ging weg met het kind en de Pool bleef aan tafel ziten, zoals mannen zitten die na enige aarzeling toch tot de conclusie zijn gekomen dat ze geen troost nodig hebben.

Arnon GrunbergGoede mannen (blz. 445)
– Hij wachtte op de namiddag zoals men wacht op een geliefde en in dit geval vielen geliefde en namiddag keurig samen.

Aly FreijeDe vloeivelden in (blz. 14)
– Jaren van armoede, zware arbeid en het gevecht met de schrale grond leidden tot koppigheid, enkel vertrouwen op eigen kracht en een zekere lijdzaamheid.

A.F.Th. van der HeijdenMooi doodliggen (blz. 46)
– De brede trappen waren van marmer, zonder loper, maar de scheuren door vorst en verzakkingbleken keurig afgedicht met het vuil van decennia, dat zich altijd gratis aan de werkster opdrong.

A.F.Th. van der HeijdenMooi doodliggen (blz. 166)
– Je kon een steen door het scherm gooien, maar het verhielp niets: zo werkte televisie nou eenmaal, de glazen bol die zijn eigen toekomstvoorspelling was.

Bregje HofstedeDrift (genomineerd door Thomas de Veen, blz. 110)
– Je hebt nooit geraden dat ik niets drink zodat ik ’s avonds nooit naar de wc hoef, omdat jij ooit gezegd hebt dat je het een vies idee vond om me te likken nadat ik had geplast.

Bregje HofstedeDrift (blz. 320)
– Ze had net als ik een zwart jurkje met zwarte laarzen aan en droeg concealer op de mee-eters op haar kin, een detail dat me nerveus maakte omdat ik besefte dat opgedirkt voor een vrouw verschijnen zoiets is als proberen een Ikea-kast te verkopen aan een antiquair: je kunt schuren, verven en lakken zoveel je wilt, ze ziet in een oogopslag hoe de constructie in elkaar steekt.

Marc van der HolstDembrandt (genomineerd door Marc van der Holst, blz. 4)
– “De gelukkige gezinnen zijn op precies dezelfde manier ongelukkig als de ongelukkige gezinnen.”

Marc van der HolstDembrandt (genomineerd door Marc van der Holst, blz. 29)
– Een goed glas wijn zou wonderen doen voor deze kamer.

Marc van der HolstDembrandt (genomineerd door Marc van der Holst, blz. 79)
– Roodkapje is in het bezit van alle zeven schoonheden:
– een neus;
– een mond;
– eenlicht snorretje dat alleen zichtbaar is bij de juiste lichtinval;
– benen (twee);
– een rood kapje;
– een moedervlek links/rechts boven haar bovenlip (doorhalen wat niet van toepassing is)

Auke HulstZoeklicht op het gazon (blz. 11)
– Zijn spieren deden pijn, zijn nek was stijf, zijn godverdomde hart een beurs geslagen vuist, en nu hij in een raam zijn weerspiegeling trof, schrok hij van het uitgewoonde gelaat dat naar binnen keek.

Auke HulstZoeklicht op het gazon (blz. 135)
– De wereld zou de deur niet voor hem openhouden, dat wist hij, hij zou de deur met geweld in moeten trappen, en getrapt had hij, twintig uur per dag, met een toewijding die je zelden zag.

Christian JongeneelMagda is overal (genomineerd door Lieke Visser, blz. 63)
– De broers zouden komen en hem alsnog afslachten, ze zouden iemand sturen met een pistool of een mes of een knuppel, ze zouden bombrieven verzenden, ze zouden hem aangeven bij de lange arm van koning Mohammed V, ze zouden hemel en aarde bewegen om hem voor zijn zonden te straffen, en daarom was het voor ieders veiligheid beter als hij een nachtje elders verbleef en later twee nachtjes en steeds meer nachtjes, totdat hij tenslotte helemaal niet meer kwam, behalve af en toe om zijn kinderen op te halen voor uitjes, liefst naar diergaarde Blijdorp, want Hamid hield van dieren, van olifanten, neushoorns en tapirs, van flamingo’s, pinguïns, prairiehonden, ijsberen, ja zelfs van de slangen en varanen, en Magda en Dede hielden ook van de dieren, maar van hun vader hielden ze het meest.

Christian JongeneelMagda is overal (genomineerd door Lieke Visser, blz. 230)
– Een pareltint van mist hing in de haven en de haren van de Chinese.

Christian JongeneelMagda is overal (genomineerd door Lieke Visser, blz. 278)
– Er was de zon, het land, de regen, ziekten die kwamen aanwaaien uit het niets, een enkel wild dier dat zich buiten het woud waagde, armoede maar geen honger, de weg naar Nickerie en wat daarachter school, het lokaal waar de nieuwe juf de kinderen verstandige dingen leerde, de krekels, vleermuizen en muggen in de avonduren, ’s nachts de briluil met zijn pup-pup-pup of boe-boe-boe, er waren jongens en meisjes die elkaar ontmoetten en wat daar dan van kwam, er was een God die vele gedaanten aan kon nemen maar altijd respect verdiende, ook als je zijn verschijning niet herkende, er waren demonen die zich verscholen in nacht en waanzin.

Marie KesselsVeldheer Banner (genomineerd door Thomas de Veen, blz. 123)
– De zin was een hakken en plakken van lettergrepen, onderbroken door diepe teugen adem.

Koos MeindertsDe schelmenstreken van Reynaert de Vos (genomineerd door Koos Meinderts, blz. 2)
– Terwijl Reinaert de Vos tijdens het monopoly-spelen met zijn kinderen stiekem een briefje van duizend uit de bank jatte en zich te goed deed aan een kipkluifje, verklaarde Koning Nobel in de paleistuin de jaarlijkse Hofdag voor geopend.

Peter MiddendorpJij bent van mij (blz. 10)
-De spreeuwen sliepen in de bomen, de oudere veilig, dicht bij de stam, de jonkies en de zieke op de takken en twijgen aan de buitenkant – zo trokken de sterke een dierlijk schild van zwakte om zich heen, alsof spreeuwen pas door het overleven van de eerste winter het recht verwierven om verder te leven.

Peter MiddendorpJij bent van mij (genomineerd door Thomas de Veen, blz. 20)
– Mijn ouders konden zich niet herinneren dat iemand in de krant had laten zetten dat wij hier omhoog zaten met onze gastvrijheid.

Peter MiddendorpJij bent van mij (blz. 26)
– Alles wat ik in mijn leven van mijn ouders had verdragen door het dunne wandje tussen de slaapkamers kregen ze nu met rente terug.

Peter MiddendorpJij bent van mij. (blz. 36)
– Een echtgenote geeft seks als een koe melk – een paar seizoenen, vijf, zes, en het beste is er wel vanaf.

Peter MiddendorpJij bent van mij (blz. 230)
– Ze voelde dat haar tijd gekomen was, ze voelde bijna iedere dag wel een of twee keer dat haar tijd gekomen was, bijna elke keer als ze mij hoorde aankomen dacht ze dat het einde was gekomen en dat ik degene was die haar het einde kwam brengen.

Nicolien MizeeDe porseleinkast (genomineerd door André Keikes, blz. 42)
– Eerlijk gezegd zie ik, op een enkeling na, niemand ooit iets anders doen dan idiote problemen verzinnen en vervolgens nog idiotere oplossingen voor die problemen.

Nicolien MizeeDe porseleinkast (genomineerd door André Keikes, blz. 58)
– Ik heb een beetje afgeleerd aan mensen te vertellen waar ik mee bezig ben, omdat het zo vervelend is om steeds weer te moeten vertellen dat het niet doorgaat en de juiste gelaatsuitdrukking te vinden bij hun opbeurende praatjes.

Nicolien MizeeDe porseleinkast (genomineerd door Thomas de Veen, blz. 79)
– Zo nu en dan vind ik het leuk om het onderwerp van mijn gedachten deelgenoot te maken van mijn gevoelens, analyses en ontdekkingen, maar tot mijn ontsteltenis wordt dat meestal beschouwd als een soort prelude op iets anders – namelijk de gebruikelijke vermoeiende toestand die begint met bloemen en ermee eindigt dat je al je kleren moet uittrekken.

Nicolien MizeeDe porseleinkast (genomineerd door André Keikes, blz. 79)
– Ik heb altijd goede herinneringen bewaard aan een oud, afgebladderd hotel met een veranda aan de rivier, met twee vreselijk oude vrouwtjes die er een half uur over deden om een kopje koffie te zetten en daarmee naar die veranda te bibberen.

Bart MoeyaertTegenwoordig heet iedereen Sorry (genomineerd door Inger Bos, blz. 38)
– In mijn gebruiksaanwijzing staat dat ik soms erg blij ben, maar dat je dat niet altijd aan mij kunt zien.

Bart MoeyaertTegenwoordig heet iedereen Sorry (genomineerd door Inger Bos, blz. 41)
– Tegelijk met de deur die dichtgaat wordt de brede glimlach van mama smaller en smaller en smaller, tot er niks meer van overblijft.

Bart MoeyaertTegenwoordig heet iedereen Sorry (genomineerd door Inger Bos, blz. 56)
– Het is grappig dat Billie lacht, terwijl mama en ik naar elkaar kijken en helemaal niet lachen, er is geen spiertje in ons gezicht dat zegt: zullen we eens glimlachen.

Theo MonkhorstDe zegen van weemoed (genomineerd door H.A. Kogels, blz. 11)
– Na de geboorte groeit het mensenkind langzaam in de strakke vorm van volwassenheid om vervolgens weer te worden afgebroken tot het krakkemikkige model van een bejaarde, vergelijkbaar met een middeleeuws wijkje van een oude stad met zijn kronkelige straatjes, vervallen huizen en bemoste muren.

Theo MonkhorstDe zegen van weemoed (genomineerd door H.A. Kogels, blz. 41)
– Zoals de teruggekeerde zwaluwen, die zich snel vermeerderden en met grote energie het vak van zwaluw beoefenden, trachtten mijn vrienden zich te ontwikkelen en soms zelfs te vermeerderen.

Theo MonkhorstDe zegen van weemoed (genomineerd door H.A. Kogels, blz. 189)
– In de diepe pan, waar alle herinneringen zijn opgeslagen als slierten spaghetti, glijden ze door elkaar en klonteren steeds tot nieuwe recepten, die in de slaap als dromen bovenkomen.

Marente de MoorFoon (genomineerd door Thomas de Veen, blz. 16)
– Stadsmensen denken dat dit het land van de vergezichten is, dat we hier gelukzalig voor ons uit staren tot het donker wordt, maar dat is niet zo, het zicht zakt eindeloos omlaag, in de nooit opdrogende modder en sneeuw, die je laten bukken.

Marente de MoorFoon (genomineerd door Thomas de Veen, blz. 92)
– Volgens mij vermageren vrouwen van hun principes, terwijl mannen dik worden van hun gelijk.

Tonnus OosterhoffEen kreet is de ramp niet (genomineerd door André Keikes, blz. 103)
– Een echte fysicus experimenteert honderdmaal liever als onderbetaalde postdoc in een actueel onderzoeksgebied, zelfs als het niet tot wetenschappelijke doorbraken leidt, dan dat hij als leraar jaar na jaar een obligaat ontploffinkje laat zien aan zijn ongeïnteresseerd onderuit hangende klas.

Tonnus OosterhoffEen kreet is de ramp niet (genomineerd door André Keikes, blz. 109)
– Ik lijk op een houtworm die na een verkeerde beweging ruggelings uit het dak van de Oude Kerk in Amsterdam valt: in het vallen ontvouwen de kruisribben zich aan hem tot een lang omgekeerd schip, terwijl hij daarvoor niet wist dat er meer bestond dan het stuk plank waarin hij en zijn voorvaderen zwoegden voor hun dagelijks brood.

Tonnus OosterhoffEen kreet is de ramp niet (genomineerd door André Keikes, blz. 160)
– Het loon voor mijn inspanningen is de streling van de roem, die ik ternauwernood voel, en de te verwachten stimulans op verkopen, die er niet is.

Tonnus OosterhoffEen kreet is de ramp niet (genomineerd door André Keikes, blz. 185)
– Niet alleen zal ik altijd een vreemde blijven ten opzichte van Jeff Koons, Herman Brusselmans, orthodoxe joden en moslims, even onbereikbaar zijn Japanse omgangsvormen, derivatenhandelaren, Evangelicals die hun machinegeweer mee naar de kerk willen nemen omdat het hun constitutionele recht is, motorclubs (ook niet-criminele), de Efteling, heel Noord-Brabant, mensen die worstelen met een slavernijverleden van twee eeuwen her, mensen die fotografen kunstenaars vinden, voormalige kindsoldaten, de Formule-1-autosport…

Marieke Lucas RijneveldDe avond is ongemak (blz. 14)
– Ik liep al een paar dagen op schaatsen door de boerderij, handen op mijn rug en beschermers om de ijzers zodat er niet te veel strepen in de vloerbedekking kwamen, want dan hoefde moeder niet met het platte mondstuk van de stofzuiger mijn verlangen naar de toer uit de vloer te halen

Marieke Lucas RijneveldDe avond is ongemak (blz. 18)
– Hij hield zich anders nooit bezig met de konijnen, hij vond ‘kleinvee’ meer iets voor op een bord en hield alleen van de dieren die zijn hele blikveld in beslag namen met hun aanwezigheid; mijn konijn vulde nog niet eens de helft.

Marieke Lucas RijneveldDe avond is ongemak (blz. 74)
– Bij tongen moet ik altijd denken aan de glibberige, purperrode stoofpeertjes die moeder bereidt met wat kaneel, bessensap, kruidnagel en suiker, en die dan met elkaar in de knoop komen.

Marieke Lucas RijneveldDe avond is ongemak (blz. 157)
– Stiltes die ongemakkelijk zijn, zijn net als mest die maar moeilijk door de roosters geschoven kan worden, je weet niet wat je ermee aan moet.

Jaap RobbenZomervacht (ingezonden door Inger Bos, blz. 173)
– Nu we weer alleen zijn, lijkt het alsof de dood zich verscholen houdt onder zijn bed, achter de deur of tussen de plooien van de gordijnen die je rond elk bed kunt trekken.

Jaap RobbenZomervacht (ingezonden door Inger Bos, blz. 275)
– Meestal is het een vermoeid stroompje, maar wanneer het stroomopwaarts heeft geregend, verandert het in een beek waar je dorst van krijgt.

Ilja Leonard PfeijfferGrand Hotel Europa (blz. 431)
– De organisatie van een congres kost meer tijd dan je denkt, en zelfs als denkt dat het meer tijd kost dan je denkt, kost het nog altijd meer tijd dan je denkt.

Ilja Leonard PfeijfferGrand Hotel Europa (genomineerd door Adri Altink. blz. 535)
– In Europa, waar het enige dat men zeker weet is dat men moet geloven in het denken, waar in de loop van de lange vermoeiende geschiedenis al zoveel definitieve oplossingen zijn uitgeprobeerd dat men van problemen is gaan houden, waar men bij gebrek aan een overtuigende rechtvaardiging voor daadkracht waarde hecht aan stijl, waar zowel het snobisme als de ironie is uitgevonden, waar littekens mooi zijn omdat ze voorzichtig maken, waar in naam van idealen zoveel bloed is gevloeid dat men eisen is gaan stellen aan idealen, waar men sinds het gekwek tweeëneenhalfduizend jaar geleden is begonnen rond de Egeïsche Zee nog altijd geen overeenstemming heeft bereikt over de definities en uitgangspunten voor een zinvolle discussie over het schone en het goede en de waarheid, waar twijfel religie is, waar meer filosofen wonen dan obers om hen te bedienen, en meer dichters dan lezers, waar elk landschap, elk stadsgezicht en de wangen van elke vrouw zijn gerijpt achter craquelé, waar verleden tastbaar is als steen en straten leesbaar zijn als een palimpsest, waar namen echo’s zijn, waar alle wereldrijken van weleer zijn gepasseerd als seizoenen, waar alles vele malen eerder veel beter en mooier is geweest dan nu, en waar het welbeschouwd verdiend zou zijn om uit te rusten van al het werk dat erin is gaan zitten om de annalen van een geschiedenis van millennia zo overdreven gedetailleerd vol te schrijven, daar kan ik ademen en liefhebben.

Gideon SamsonZeb. (blz. 31, genomineerd door Inger Bos)
– Op de vierde woensdag van oktober werd het huilen afgeschaft.

Gideon SamsonZeb. (blz. 39, genomineerd door Inger Bos)
– Ik was drie dagen ziek geweest, dat klopte, maar het leek me simpelweg onmogelijk dat vier in zo’n korte tijd zomaar ineens vijf kon worden.

K. SchippersStraks komt het (blz. 131)
-Weet niet hoe het heet en toch heb ik het op de radio gehoord, en dan lijkt het wel of het de melodie verlaat om iets heel anders te doen en komt het terug, heel even maar, voor iets wat niemand kan voorspellen, kruipt het over je huid, is dat nou jazz?

K. SchippersStraks komt het (blz. 162)
– Schuchter begint hij op de taal te letten die hij om zich heen ziet, als een kind op straat dat bij het hardop voorlezen van een opschrift de lettergrepen van elkaar scheidt, om in de tussenpozen adem te halen.

A.L. SnijdersHet oog van de naald (genomineerd door Ingrid van der Graaf, blz. 55)
– Ik pak Anna Karenina uit mijn boekenkast om te controleren of de beroemde beginregel nog steeds dezelfde is.

A.L. SnijdersHet oog van de naald (genomineerd door Ingrid van der Graaf, blz. 149)
– Eigenlijk was het weer eens tijd aangehouden te worden.

Rob StokerDe lijst (blz. 101)
– Misschien was het genetisch bepaald: als je zelf geen noot van de ander kunt onderscheiden, hoor je ook niet dat je kind vals zingt.

Peter TerrinPatricia (blz. 64)
– Een onbekend mannenlichaam trok me niet aan, ik vond het licht afstotelijk, de geuren en de haren die me niet vertrouwd waren.

P.F. ThoméseIk, J. Kessels (blz. 11)
– Maar J. Kessels leefde nog, op de van hem bekende wijze, en ook ik had bij mijn weten nog niet zo’n afgehakte spaanplaten kist besteld om moederziel alleen het grote donker in te gaan.

P.F. ThoméseIk, J. Kessels (blz. 97)
– Dat grenzeloze gevoel overviel me, staande naast die geparkeerde brommer op de Spoorlaan in Tilburg, terwijl boven ons de sterren, die wij als ver van huis geraakte cowboys zo goed kenden, weg waren gesausd door het vale doordeweekse neon, dat met zijn zwakstroom de nachthemel bleekte als een te vaak gewassen Hema-badlaken.

P.F. ThoméseIk, J. Kessels (blz. 180)
– Terwijl de geknechte onderknuppels van het casinokapitalisme geslagen het station binnensjokten op weg naar hun met koffieautomaten opgeleukte kantoorketenen, liep ik, vrij maar verloren, langs het spoor een heel eind rechtdoor, om er verderop onderdoor te kunnen gaan.

P.F. ThoméseIk, J. Kessels (genomineerd door Thomas de Veen, blz. 180)
– De nieuwe dag lachte mij met zijn laaghangende kutzon recht in mijn gezicht keihard uit.

Rob VerschurenTyfoon (genomineerd door Yolande Belghazi Timman, blz. 53)
– Lang nadat de trein was verdwenen, konden ze hem nog horen loeien als een verre krijgshoorn die ten aanval riep, en daarna, toen alle achterblijvers waren vertrokken en ze alleen op het perron stonden in de bleke lichtplas van een lamp die zwaaide in de wind, als een langzaam uitdovend gejammer op een verlaten slagveld bij het vallen van de nacht.

Rob VerschurenTyfoon (genomineerd door Yolande Belghazi Timman, blz. 70)
– Ze keken hem na terwijl hij wegliep, lichtjes slingerend, maar met een bruuske pas, alsof de lucht in de visserswijk kwalijke dampen bevatte.

Nominaties Tzum-prijs 2018

W.A. DehairsLockdown (ingezonden door Darja Pecovnik, blz. 9)
– Wij waren geen volk van opstandelingen, wij waren een volk van volgers; pragmatisch in plaats van ideologisch, sussend in plaats van opiniërend, berustend in plaats van bevlogen.

Michelle van DijkDarko’s lessen (blz. 104, ingezonden door Ralf Emmerich)
– Die nacht droomde ik van oorlogen en van een blauw konijn; en van jou en Thelma en een sportschool die ineens veranderde in een middeleeuwse martelkamer; en van twee kinderen, een jongen en een meisje die samen onder een abrikozenboom liggen, de zon schittert tussen de takken door, en elke keer als je het geluk kan voelen, als je denkt dat het er is, dat het er echt is, dat ik die jongen ben, dat zij, dat meisje, mijn vrouw gaat worden, dat alles goed en warm en mooi is, dat je alleen nog die geur wil opsnuiven, die abrikozen, dan vervliegt alles, eerst verdwijnt zij, dan de abrikozenboom, dan de zon.

Martin Michael DriessenDe pelikaan, blz. 198
– Tijdens de laatste trage omwentelingen van het rad lag de kogel al stil en kon niet meer van zijn plaats komen, een kind op een carrousel, een troonopvolger die aan het volk wordt getoond, maar alles maakte plotseling plaats voor het besef dat hij doodging en hij herkende het kind niet en zou nooit weten wie de nieuwe koning was.

Rob van EssenWinter in Amerika (blz. 23)
– We maakten allebei deel uit van een studiegroepje dat regelmatig bij elkaar kwam om moeilijke filosofische teksten te lezen, en zo waren we ook een paar keer op zijn kamer beland, in de studentenflat in Amsterdam-Noord die de bijnaam ‘Jumping Amsterdam’ had omdat er zoveel mensen vanaf sprongen.

Maxim FebruariKlont (blz. 7)
– Hoog boven de wereld stond een menselijke maan.

Maxim FebruariKlont (blz. 23)
– Voor zijn lichaam is hij zorgzaam, alsof het een huisdier betreft dat hij tijdelijk te logeren heeft.

Maxim FebruariKlont (blz. 59)
– En in een uiterste krachtinspanning, om het kostbare evenwicht niet te verstoren dat ze hadden opgebouwd in de vijftien jaar die dit huwelijk nu al duurde, beperkte ze haar kritiek op het krankzinnige verloop van de vermaledijde middag to een spot die alleen Bodo leek op te merken: ‘Of ben je toe aan iets sterkers?’

Maxim FebruariKlont (blz. 79)
– Het was intussen een paar dagen geleden dat hij zijn zelfmoordbrief had verstuurd, en al met al was het enig merkbare effect van die kortstondige crisis dat het over de gehele wereld was gaan regenen en dat het niet meer ophield.

Maxim FebruariKlont (blz. 92)
– Je zit als volwassen man in je eigen huis, een kom vanille-ijs op schoot, de familie als een warme deken om je heen en je denkt: sinds wanneer heet dit het hoogtepunt van mijn leven?

Maxim FebruariKlont (blz. 106)
– Haar voeten lagen op een van de keukenstoelen; ze sloeg haar arm over de stoelleuning en ging zo uitgebreid achteroverhangen dat haar buik als een moreel oordeel boven het tafelblad uitstak.

Maxim FebruariKlont (blz. 163)
– Tot vervelens toe was ze zich bewust van de smerige gedachten die in mannen opwelden zodra ze haar weke melk- en meelmond zagen in haar bleke gezicht van pannenkoekendeeg.

Gerjon GijsbersScheuren in het canvas (ingezonden door Alek Dabrowski, blz. 98-99)
– Dat een gigantisch ras als de steppemammoet, die op een dieet van gezonde voeding en genoeg slaap zwaarder kon worden dan een Tyrannosaurus, het wist te presteren om uit te sterven, terwijl nietige wezens met een voorkeur voor het nuttigen van verslavende rotzooi en het bezigen van verkleinwoordjes zich redelijk ongeschonden een weg door de geschiedenis baanden en vele tijdperken later op slecht georganiseerde feestjes een eigen versie van Hermes House Bands ’I will survive’ stonden te kokhalzen.

Marjolijn van HeemstraEn we noemen hem (blz. 27)
– Het geborrel onder mijn navel kan onmogelijk de voorbode zijn van werkelijke benen die op een dag over onze planeet wandelen, linksom of rechtsom gaan, verkeerder paden volgen in een gigantisch rommelig leven.

Marjolijn van HeemstraEn we noemen hem (blz. 200)
– Er was geschreeuw, van de gynaecoloog, van mezelf, van je vader, van vrouwen in andere kamers, overal geschreeuw en een afschuwelijk inwendig kraken, alsof er botten moesten wijken voor jouw brede babyhoofd, er was gedempt licht waardoor ik voortdurend het gevoel had in een limbo te liggen, een naargeestige schimmenwereld waarin we elk moment konden verdwijnen, ik wilde de lampen op volle sterkte, zien, gezien worden, maar steeds als ik daarom wilde vragen lichtte een nieuwe wee me uit mijn voegen en hoorde ik mezelf grommen en brullen, een diep, aangekoekt geluid, dwars door alle weeën heen schaamde ik me voor dat rauwe brullen, dit ben ik niet, riep ik, dit ben ik niet, maar steeds werd ik overstemd door een oud en woedend wijf in mijn keel, iemand zei: nog één keer persen en dan is hij er, en dat herhaalde ze en herhaalde ze, tot ik zeker wist dat ik niet meer kon, ik herinner me dat ik leegliep, een uitgeblazen ei, jij hing boven me, donkerpaars, van top tot teen bedekt met een slijmerige laag en het eerste waar ik aan dacht was de overrijpe pruim die ik ooit op de bodem van mijn rugtas vond maanden nadat ik hem daar was vergeten.

Marjolijn van HeemstraEn we noemen hem (blz. 203)
– Van alle mogelijke gevoelens die een geboorte teweeg zou kunnen brengen had ik misselijkheid wel het minst verwacht.

Murat IsikWees onzichtbaar (blz. 7)
– In de tijd dat de eerste springers te pletter vielen van onze flat, begon mijn vader aan zijn nachtelijke pleziertochten door Amsterdam.

Teun van der KeukenGoed volk (blz. 19)
– Een school die weinig te bieden had voor ouders die hun kinderen vooruit wilden helpen in het leven, maar die zich voor een gerespecteerd lid van de linkse witte culturele elite wel uitstekend leende voor een statement tegen segregatie.

Emily KockenDe kuur (blz. 132, ingezonden door A.H.J. Dautzenberg)
– In het dal beneden vingen de kerkklokken aan met luiden, aarzelend, het beieren in binaire bimbam steeds stabieler, een ritme dat er een tijd de schijn van had heel strak te zijn, de slagen van een metronoom, vervagende resonans in de beker van de vallei.

Lieke MarsmanHet tegenovergestelde van een mens (blz. 11)
– ’s Avonds lag ik met mijn armen langs mijn lichaam onder mijn dinosaurussendekbed, soms kaarsrecht, soms met mijn benen licht kromgetrokken, en probeerde voor heel even de gestalte van mijn lievelingsgroente aan te nemen

Lieke MarsmanHet tegenovergestelde van een mens (blz. 12)
– Als kleuter had ik erop gestaan dat mijn kamer kleurrijk bespikkeld behangpapier zou krijgen, papier dat een eindeloze stroom neerdalende confetti suggereerde, en daardoor was reepjes behang van de muur trekken naast fantaseren dat ik een komkommer was mijn andere bedtijdritueel.

Lieke MarsmanHet tegenovergestelde van een mens (blz. 80)
– Als ik aan schrijvers dacht, zag ik mensen voor me die rustig, met alle tijd van de wereld, in een slecht verlichte kamer het ene woord na het andere op papier zetten, zo nu en dan iets wegstreepten, opnieuw begonnen, een bladzijde verscheurden, maar rustig dus, erop vertrouwende dat de volgende bladzijde meer geluk zou brengen.

Lieke MarsmanHet tegenovergestelde van een mens (blz. 94)
– Iedereen loopt maar weg met de zee tegenwoordig.

Mariët MeesterDe tribune van de armen (blz. 62)
– Mét dieren hadden wij het altijd beter dan zonder, mits het dieren waren die voor ons werkten en geen vlees aten.

Mariët MeesterDe tribune van de armen (blz. 121)
– Ter voorbereiding op de middagmaaltijd had ik alvast een steelpan met eieren voor de salade op het elektrische fornuis gezet, en ik realiseerde me dat die eieren zich daar nog steeds bevonden, in het gebouw dat ik een stifttand noemde en dat nu nog licht van kleur was, maar dat binnen afzienbare tijd zwartgeblakerd aan de Plaza de los Cristos zou staan.

Charlotte MutsaersHarnas van hansaplast (blz. 14)
– Waarna ik dan maar weer een warme kroket van Oma Bob uit de muur trok en me genietend tussen de smulpapen naar huis begaf, met vette lippen en het besef dat mijn guilty pleasure me alvast volmaakt met de mensheid verbond en verbroederde.

Charlotte MutsaersHarnas van hansaplast (blz. 23)
– De vervoering sloop weg als een geslagen hond en met de kerstliedjes die we na het diner altijd bij de boom zongen was het ook gedaan.

Charlotte MutsaersHarnas van hansaplast (blz. 83)
– Voortdurend sla ik mijn kleren af waarbij dikke rookwolken ontstaan die me het aanschijn geven van iemand die in de fik staat, maar dan zonder de koesterende warmte daarvan.

Charlotte MutsaersHarnas van hansaplast (blz. 106)
– Leefde ik maar in de achttiende eeuw, fluister ik in mijn kussen, zodat ik me sluimerend kon verheugen op mijn dood in de overtuiging dat tenminste mijn gepoederde pruik me overleven zou.

Charlotte MutsaersHarnas van hansaplast (blz. 112)
– Wie alleen leeft en geen king- of queensize bed heeft aangeschaft mist stellig de hoop dat de koning of koningin nog ooit zal komen.

Charlotte MutsaersHarnas van hansaplast (ingezonden door Joke van Overbruggen, blz. 160)
– Wat knap dat iemand zichzelf zó raak en ongenadig weet te typeren zonder geploeter, zonder computer, zonder ook maar een seconde over vorm en inhoud na te denken, en wars van alle literaire codes en conventies.

Erik NieuwenhuisErgens op het eind (blz. 39)
– Het dak van een gedroomde woonwagen hoeft nooit ontmost te worden, die ruikt na een winter in een boerenschuur naar karamel en vanille als je hem eind maart voor het eerst betreedt.

Erik NieuwenhuisErgens op het eind (blz. 41)
– Na de emotionele achtbaan van een studentenleven met z’n kameraadschappen en verliefdheden, na alle pogingen om mijn kleine hersentjes te vullen met kennis – al die boeken, al die artikelen, kranten en tijdschriften – na de onrust van de jaren tachtig, die de zomer waren van mijn leven, was ik een mooi eind op weg om me met een voorraad beukennootjes terug te trekken in mijn eigen oude, holle boom.

Erik NieuwenhuisErgens op het eind (blz. 79)
– Dat er beweging in die aangeklede stopnaald zat, merkte je pas op zaterdagavond, toen d’r vriendje een nacht kwam logeren.

Erik NieuwenhuisErgens op het eind (ingezonden door Giny Backers, blz. 84)
– Een tijdschrift is het dode eindproduct van een artistiek proces dat je als een autonoom kunstwerk zou moeten beschouwen.

Joubert PignonMooie lieve schat
– Omdat één vriendje Mark heette, net als de acteur die Luke Skywalker speelde, Mark Hamill, en een ander vriendje bruin haar had, net als Han Solo, moest ik altijd Chewbacca zijn wanneer we Star Warsje speelden.

Ilja Leonard PfeijfferPeachez, een romance (blz. 22, ingezonden door Cilla Geurtsen)
– De stad verschafte mij in heel haar concrete bestaan met het voelbare gewicht van mijn lederen schoenzolen op de door de eeuwen heen tot zachte vormen afgeronde kinderkopjes van haar straten en met mijn blik op de tastbaarheid van gevels en fonteinen, terwijl de reëel bestaande beslommeringen van stedelingen met hun gesprekken gonsden in mijn oren en ik de zilte zeelucht opsnoof die de westenwind bracht, op mijn dagelijkse wandelingen een welkom contact met de werkelijkheid die anders wellicht zou dreigen te vervliegen met de hoge vlucht van mijn gedachten.

Ilja Leonard PfeijfferPeachez, een romance (blz. 56-57, ingezonden door Cilla Geurtsen)
– Hoewel ik in mijn huidige situatie niets meer te winnen heb door wat ook maar te verbergen en mijn getuigenis zonder consequenties zou kunnen bevlekken met eerdere bekentenissen en hoewel mijn hechtenis mij meer vrijheid verschaft dan ooit om volkomen oprecht te zijn, waarvan ik op de ongelinieerde pagina’s van dit boek gretig gebruikmaak, kan ik met de beste wil van de wereld niets anders zeggen dan dat ik voor mijn studentes, de bloem der natie die voor mijn ogen ontlook in de collegebanken, in al die jaren uitsluitend en alleen belangstelling heb gekoesterd in zoverre het hun intellectuele capaciteiten betrof en dat louter op de gepaste afstand die mijn professie vereist.

Rinus SpruitBroeder, schrijf toch eens! (23)
– In de schuur stonden hun zondagse fietsen onder witte lakens, zo bleven ze lang nieuw.

Rinus SpruitBroeder, schrijf toch eens! (54)
– Een ambtenaar met een brilletje pakt een pen en een liniaaltje en streept met een keurig rechte lijn het leven door.

Annelies VerbekeHalleluja (blz. 76)
– Nadat een tekort aan arbeidskrachten de zorgsector een halve eeuw lang stukje bij beetje had uitgehold en een schokkend aantal door verplegend personeel vergeten bejaarden op toiletpotten was teruggevonden, had Europa het laatste decennium sterk geïnvesteerd in robots om het werk op te knappen.

Arjen van VeelenAantekeningen over het verplaatsen van obelisken (blz. ?, ingezonden door Daan Pieters)
– En dan keek hij rond in de schemering en citeerde hij een schrijver die had gezegd dat Parijs kan aanvoelen als een troosteloos tankstation en een troosteloos tankstation als Parijs, afhankelijk van met wie je er bent.

Thomas VerbogtHoe alles moest beginnen (blz. 156, ingezonden door Joke van Leeuwen)
– De kamer waarin we zitten doet me denken aan films over Engelse adel, mensen die zich voortdurend omkleden en gracieus beklemd zijn in hun bestaan.

Pieter WaterdrinkerTsjaikovskistraat 40 (blz. 52)
– In de etalage stonden deprimerende boeketten; alsof ze eerst ergens op een graf hadden gestaan, in opdracht waren geroofd, met sproeiwater en voeding waren opgekalefaterd om ze vervolgens voor de verkoop gereed te maken.

Pieter WaterdrinkerTsjaikovskistraat 40 (blz. 188-190, ingezonden door Ivar Schute)
– Met delicatessen die op dat moment amper verkrijgbaar waren, anders dan voor veel geld en met de juiste contacten op de zwarte markt, hadden de heren op de derde verdieping een tafel laten dekken in een verder leeg, verduisterd zaaltje, onder een goudkleurig metalen plafond; de gebruikelijke feesttafel met schalen fruit, donkergroene flessen Sovjet-champagne, de halzen van geribbeld zilverpapier, kruikjes wodka, Georgisch mineraalwater dat rook naar de tandarts en zakoeski – koude hors-d’oeuvres als rundvlees, varkenspastei in gelei, plakjes veulenvlees, vliesdun gesneden rode zalm, witvis, van mayonaise druipende eieren, dobbelsteentjes rode biet met zilveruitjes, azijn en dille, wit en zwart brood – wat al meteen, voordat het hoofdgerecht arriveerde, door twee in groene zweetjasjes toeschietende obers gedienstig werd aangevuld met julien, de oer-Russische warme lekkernij, ondanks de Franse benaming, bestaande uit kip dan wel paddenstoelen in ragout, heet uit de oven, met een laagje gesmolten kaas en zure room in poppenhuissteelpannetjes opgediend, met witkartonnen kransjes aan de stelen tegen het branden van de vingers tijdens het weldadig palatumvolle romige leeglepelen, alsook botervette blini’s voor de rode en zwarte kaviaar, waarvan de laatste in die jaren nog met kilo’s tegelijk werd verhandeld, door nachtelijke stropers in wormstekige vissersbootjes op de bovenloop van de Wolga met de hand werd geschept uit de eerst nonchalant met een scherp mes opengesneden buiken van de steur, het met de kostbare kuit meegekomen bloed er zoveel mogelijk in een ronde zeef werd uit gespoeld, gezouten en snel in blikken gestopt, om via het netwerk van smokkelaars over de weg, per boot en door de lucht zijn criminele weg te vervolgen, tot de loungebars van Parijs, Milaan en New York aan toe, met als epicentrum de oude markt van Astrachan, vergeven van de corrupte politieambtenaren, met hun bigotte purperen drankkoppen, die lijken op klaprozen, waar tevens torpedovormige, heerlijke zoete meloenen werden verkocht en af en toe nog weleens een verdwaalde kameel stond, malend met zijn domme kop en scheve kaken, stinkend, belaagd door grote vliegen, aan een paal tussen de zwerfhonden, de zwerfpoesjes en de geopende spierwitte zakken met specerijen uit Midden-Azië, waaronder het stofgoud der saffraan, onder de stralen zonlicht die door de overkapping van het marktzeil heen drongen fonkelend opblinkend, de zwarte kaviaar, het eetbare zwarte goud, waarvan de consumptie in de nadagen van de USSR naar een hoogtepunt werd gevoerd, een laatste opbloei beleefde voor de vrijwel totale neergang, dionysisch, want het decennium daarop, toen ook in het zuiden van Rusland tijdens de achtbaanjaren na het uiteenvallen van de USSR een free for all aan de gang was, de vervuiling van het water apocalyptisch was geworden en het laatste staatstoezicht op de overbevissing van de steuren en de stroperij was verdwenen, werd de jacht op de wondervissen, die het met hun stompe koppen honderden miljoenen jaren op de aarde hadden uitgehouden, niet langer slechts uitgevoerd door arme sodemieters in gammele sloepen, proberend wat bij te verdienen, maar werd aan de laatste beloega’s, sevroega’s en asetra’s letterlijk de oorlog verklaard door onder anderen moslimkrijgsheren in Dagestan, residerend in marmeren paleizen met gouden kranen achter hoge muren, bewaakt door slaven met kalasjnikovs, die vanuit hun slaapkamers uitkeken op het plaatstaal van de Kaspische Zee, waarop hun privétroepen met schepen uit de vroegere Sovjetvloot en uit het Westen geïmporteerde supersonische speedboten, voorzien van de modernste, met satellieten verbonden detectieapparatuur, de laatste steuren onder water opspoorden, nog voordat ze hun duizelingwekkende oude paaigebied van de Wolga hadden bereikt, de vissen naar boven werden gehaald, met messen als kromzwaardjes de buiken woest werden opengesneden, een jihad tegen de dieren, waarbij de nog lang niet rijpe eitjes met soeplepels werden uitgeschraapt en in plastic bakken geworpen, en de vislijken teruggegooid tussen de golven, het witte schuim even frisdrankachtig frambozenrood kleurde, onder het waanzinnige gejuich van de zeevogels: zaken die ik zelf heb meegemaakt, die ik zou beleven, in een hoedanigheid die ik op dat moment niet voor mogelijk had gehouden, die ik zelfs hartgrondig zou hebben verafschuwd, want later zou mijn leven opnieuw een richting inslaan die hooguit een gek voordien had kunnen bevroeden, en wat – ten slotte – die zwarte kaviaar betreft: voor mij was de tragedie met de steuren, hun langzame maar gestadig en onafwendbaar verdwijnen uit de vrije natuur, het symbool van de ondergang van Rusland, waarbij het de vraag is wat op een dag het symbool zal zijn van zijn wederopstanding, al ben ik dan waarschijnlijk zelf het droeve lot van de steuren reeds lang achternagegaan.

Pieter WaterdrinkerTsjaikovskistraat 40
– De dood is als een vlooienplaag die bezit neemt van een huis en amper te bestrijden is.

Pieter WaterdrinkerTsjaikovskistraat 40
– De eerste avond dat ik bij Julia bleef slapen, had ik vol walging de communale badkamer betreden waar de wit emaillen kuip bijna geheel bruin was geworden door het roestige water, wasgoed aan een myriade van lijnen te drogen hing, kakkerlakken van alle kanten wegschoten en zowel de muur als het plafond een atoomramplandschap vormde van vochtvlekken, verfpokken en oranje schimmels.

Pieter WaterdrinkerTsjaikovskistraat 40
– Net als vermoedelijk ieder mens had ik in de loop der jaren mijn particuliere voorstellingen gemaakt van de hel.

Pieter WaterdrinkerTsjaikovskistraat 40
– Het antieke meubilair werd woest opzij geschoven, de subtropische palmen in hun potten stonden te versterven, de legendarische Romeinse badkamer van de kunstenares verwerd tot een afvalbak voor peuken, papier, vodden en andere troep, de vestibule veranderde in een doorgangshuis van stinkende, de godganse dag rokende en zonnebloempitten uitspuwende soldaten, opportunisten en ander volk, terwijl de witte concertvleugel uit Berlijn die de privédansstudio sierde werd bekrast en overgoten met thee, wodka en andere drank, en haar oosters ingerichte slaapkamer het zenuwcentrum werd van de Pravda, de Waarheid, de krant die in zijn eerste dagen evenmin de waarheid sprak als zeventig jaar later, toen ik deze als student las, met zwarte vingers van de goedkope drukinkt

Pieter WaterdrinkerTsjaikovskistraat 40
– Dat het zich conformeren aan en verschuilen achter de groep, zich manifesterend in een lafhartig stilzwijgen dan wel in een bijvallend gejoel of applaus, niet alleen bij volwassenen, maar reeds bij kinderen is ingebakken, besefte ik op een hete augustusdag, toen ik voor het eerst naar het lyceum was gegaan.

Pieter WaterdrinkerTsjaikovskistraat 40
– Zou deze stad op een andere breedtegraad liggen, in een ander landschap, met een andere stand van de zon, zonder de ellenlange grijze maanden van regen, mist en grauwheid, niet op deze schrale moerasgrond staan, in de bodem waarvan de botten liggen van de ontelbare stakkers die hun leven bij de bouw ervan hebben gelaten, maar op een rots, te midden van fraaie glooiende heuvels, met de zwartinkten silhouetten van olijfbomen en cipressen, dan zou Sint-Petersburg met zijn grande armée van mintgroene, zachtroze, bosbesrode en geel gesausde pleisterwerkgevels Florence met gemak naar de kroon steken.

Pieter WaterdrinkerTsjaikovskistraat 40
– Met de kalme gang van de man van middelbare leeftijd liep ik naar de Nevski Prospekt, langs het vroegere woonhuis van Dostojevski, met bij het kerkje een marktje waar verschrompelde vrouwtjes vanaf kistjes fruit, groenten, vetspek en vis stonden te verkopen, alsof de Sovjettijd nog altijd voortduurde.

Pieter WaterdrinkerTsjaikovskistraat 40
– Het gros schrijft met een knikker in de reet, uit vrees te verraden dat ook zij een aars hebben die kan stinken.

Pieter WaterdrinkerTsjaikovskistraat 40
– De drank kan het niet zijn; slechts twee flesjes witte drinkwijn, een halfje rood, wat druppels bananenlikeur voor de zoetigheid, drugs heb ik nooit gebruikt, maar toch is het alsof ik hallucineer.

Bernard WesselingGezelschapsjongen (ingezonden door Eran, blz. 26)
– Ik geef toe dat ik mijn aantrekking tot oudere vrouwen eerst verwarde met de behoefte aan altruïsme.

Bernard WesselingGezelschapsjongen (ingezonden door Eva, blz. 44)
– Ik had het kunnen weten: ze had een kont als een Mariaverschijning.

Aukelien WeverlingIn alle steden (blz. 71)
– Haar tanden waren het medaillewerk van streberige orthodontist en tandarts, glanzend wit als de kap van een novice en recht als nieuwbouwhuizen en ze rook zoals winterdagen ruiken als je te vroeg de straat op gaat, fris en kraakhelder met de zware, spannende ondertoon van vrieskou.

Tommy WieringaDe heilige Rita (blz. 8)
– De avond was fris, er hing een zweem van bleekselderij boven het gras.

Tommy WieringaDe heilige Rita (blz. 11, 12)
– Je wist niet of het mocht, dat zulke mensen zich voortplantten, maar het onheil was al geschied; buiten het toezicht van een of andere instantie hadden ze hun ongeluk tweemaal vermenigvuldigd.

Tommy WieringaDe heilige Rita (blz. 29)
– Zijn vader had meer kinderen gewild, zij het meer als voorzorgsmaatregel dan uit vaderliefde, want we wonen aan een drukke weg .

Tommy WieringaDe heilige Rita (blz. 58, 59)
– Hij had een groot hart, Baptist, maar in een groot hart kun je niet wonen, zodat hij op zoek ging naar een nieuwe cafetaria met woonhuis waarin hij zijn Chinese invasie kon onderbrengen.

Tommy WieringaDe heilige Rita (blz. 95)
– Haar haar was dof en vet, alsof de bakolie er bij haar geboorte was ingetrokken om er nooit meer uit te gaan.

Tommy WieringaDe heilige Rita (blz. 175)
– Van de kinderen die ze baarde en zoogde, van een dode man en het verstrijken van de tijd sprak het lichaam van Ineke Wessels, en grijs als as was haar schaamhaar.

Nominaties Tzum-prijs 2017

Rodaan Al GalidiHoe ik talent voor het leven kreeg (blz. 10)
– Ik keek door het vliegtuigraam en dacht dat ik voor het eerst in mijn leven een mens zou kunnen zijn.

Rodaan Al GalidiHoe ik talent voor het leven kreeg (blz. 361)
– Het maakte mij altijd angstig om aardige en rustige asielzoekers te zien, die ineens iemand anders waren geworden.

Guus BauerVogeljongen (blz. 23)
– Wanneer ik vroeger, gezetn voor het raam in mijn kinderstoel, de straatveger zag, dacht ik dat het papa was die mijn uitzicht opruimde.

Gerbrand BakkerJasper en zijn knecht (blz. 165)
– Ik moest in de loop van de dag vaak denken aan vervlogen verjaardagen, waarbij ik al vroeg op de dag (als ik tenminste niet op school zat) voor het zijraam van de boerderij zat om uit te kijken naar mijn opa en oma en tante Guus, die alle drie vanaf dezelfde kant kwamen aanfietsen.

Griet op de BeeckGij nu (blz. 197, genomineerd door Sophie Beerman)
– Ik wou dat iets dat voorbij is ook voorbijgaat.

Walter van den BergSchuld (blz. 5, genomineerd door Jos Noorman)
– Mijn broer had nog gezongen op de avond dat hij iemand doodsloeg.

Paulien CornelisseDe verwarde cavia (blz. 44, genomineerd door Joke van Overbruggen)
– Nadat Cavia zichzelf bij Ruud in de kijker had gespeeld door over sociale media te beginnen, was ze bang dat zij uit naam van de afdeling Communicatie moest gaan twitteren.

Paulien CornelisseDe verwarde cavia (blz. 71, genomineerd door Joke van Overbruggen)
– Ze overwoog om naar de biologische markt te gaan, maar ze herinnerde zich op tijd dat het daar vergeven was van de vrouwen van eind dertig die een kaasverkopende natuurman aan de haak probeerden te slaan.

Renate DorresteinZeven soorten honger (blz. 97)
– Geef haar een pompoen en ze weet er niets anders mee te doen dan hem decoratief in de vensterbank te leggen.

Martin Michael DriessenRivieren (blz. 94)
– Op een plek in de wereld waar anders alleen valken of kraaien vlogen, tekende zich een door mensenhand gemaakt ding af, dat de azuren hemel van Bretagne doorkliefde alsof die nu pas werkelijk ontdekt werd.

Rob van EssenKind van de verzorgingsstaat (blz. 34)
– Wanneer ik nu als leesclublid de Bijbel lees, blijft het me verbijsteren dat zo’n lokale godheid kon uitgroeien tot een God die een groot deel van de wereld zou beheersen en eind jaren zestig begin jaren zeventig hevig gevreesd werd in het Overijsselse stadje Rijssen.

Rob van EssenKind van de verzorgingsstaat (blz. 65)
– Het gierende gehuil van de meisjes steeg tot grote hoogte, om na een abrupte daling weer op te klimmen, als een wilde zee van overspannen water waarvan de golven steeds weer stuksloegen op de gevel van het hotel.

Rob van EssenKind van de verzorgingsstaat (blz. 70)
Ze is het sombere, humorloze broertje van ironie, ze is de jongen die in zijn lange zwarte jas langs een mistige gracht loopt en denkt dat er iets mis is met zijn hart; maar zijn hart werkt prima, hij is alleen maar moe omdat hij geen conditie heeft.

Rob van EssenKind van de verzorgingsstaat (blz. 71)
– Ik was een van die pubers die op dertienjarige leeftijd aan jeugdsentiment begon te lijden – een vreemd verlangen naar een kindertijd waarin alles eenvoudiger en gereguleerder was; het leven, het lichaam, de school.

Rob van EssenKind van de verzorgingsstaat (blz. 178)
– Een stille, sombere buurt aan de rand van het centrum, aan de rand van álles, eigenlijk – geen slechte plek om je leven uit te stellen.

Tim FonckeGod is klein geschapen (blz. 20 genomineerd door Ann Strickx)
– De tijdbom onder de keukentafel begint te tikken zodra de tafel gedekt wordt voor twee.

Tim FonckeGod is klein geschapen (blz. 52 genomineerd door Ann Strickx)
– Fons hield van vol-au-vent, maar het smaakte hem beter als er geen schrijfster bij geserveerd werd.

Tim FonckeGod is klein geschapen (blz. 70 genomineerd door Ann Strickx)
– Wanneer zijn vrouw over gevoelens praat, antwoordt de doorsneeman op zijn empathisch hoogtepunt: ‘Hm-m.’

Tim FonckeGod is klein geschapen (blz. 85 genomineerd door Ann Strickx)
– Trouwen voor de kerk is zoals neuken voor de hormonenmaffia.

Tim FonckeGod is klein geschapen (blz. 85 genomineerd door Ann Strickx)
– De meest ingenieuze radicaal die ik ooit ben tegengekomen was een pipo die sleutelhangers met Eiffeltorentjes verkocht bij de ingang van de toren van Pisa.

Tim FonckeGod is klein geschapen (blz. 98 genomineerd door Ann Strickx)
– Jij bent met mijn moeder getrouwd omdat je bij je ouders weg wilde en je wilde bij je ouders weg omdat je met je maten op café wilde zitten.

Tim FonckeGod is klein geschapen (blz. 131 genomineerd door Ann Strickx)
– Aan het eind van de dag kruipen we hoe dan ook in ons bed in de hoop dat de zandman een assistente met dikke tieten stuurt.

Tim FonckeGod is klein geschapen (blz. 170 genomineerd door Ann Strickx)
– Al die actrices en andere creatieve geesten die hun ei kwijt willen zouden zich nuttiger maken door samen de grootste omelet ter wereld te bakken.

Ronald GiphartLieve (blz. 155)
– Ze stond op dat moment vier, misschien vijf maanden droog, dus het kon niet anders dan dat haar onenightstand verantwoordelijk was voor het streepje op de predictor.

Koenraad GoudeseuneDe dood van Prince (blz. 35, genomineerd door Koenraad Goudeseune)
– Het levendige gezicht dat ik met kussen had willen overladen werd, vooraleer helemaal te verdampen, in de ovalen uitsnijding van een oud fotoalbum gevangen, en aldus niemand nog van sentimentele waarde en horend bij een tijd zo definitief voorbij als het interbellum waarin ze als een puntgave en ongestempelde postzegel met daarop de statige afbeelding van Leopold II een moment lang in het bezit had geleken van onaangeroerde mogelijkheden, keerde ze, niet zonder afscheid te nemen met de sluier van rijstpapier die ritselend over haar gelaat viel en haar onherkenbaar maakte, genadeloos terug tot het imaginaire bestaan van waaruit zij me was verschenen.

Arnon GrunbergMoedervlekken (blz. 114)
– Hij had gewed op het verlangen, want iets anders zit er niet op voor de mens die de hogere machten heeft afgezworen, en hij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat zijn eigen verlangen hem heeft verraden.

Richard HemkerHoogmoed (blz. 255, genomineerd door Leon van Wissen)
– Het opstellen van schema’s voorziet in een behoefte aan structuur en staat garant voor teleurstelling wanneer ik om een onzalig voorbeeld te noemen om 16:30 uur in de namiddag overmand door een raadselachtige vermoeidheid het katholieke bed opzoek en mij voor de lichamelijke ontspanning concentreer op een slechts in zijden topje mij bedienende Beate om dan weg te zakken in een ongemakkelijke pied-de-poulesluimering.

A.F.Th. van der HeijdenKwaadschiks (blz. 103, genomineerd door Gijs van der Kroef)
– Toch, voordat Dorlas senior zich als vertegenwoordiger in stofzuigers op eindeloze Zijderoutes van herrijzend Nederland begaf, liet hij zijn sperma bij zijn wettige echtgenote achter – en dat had tot Dorlas junior geleid.

A.F.Th. van der HeijdenKwaadschiks (blz. 160, genomineerd door Gijs van der Kroef)
– Er was nooit meer iets in de huiskamer verdampt, behalve ongemerkt de liefde zelf.

Auke HulstEn ik herinner me Titus Broederland (blz. 89)
– De waardin zit vol in haar vlees en krap in haar kleur.

Auke HulstEn ik herinner me Titus Broederland (blz. 125)
– Het paard lekte grasgroene diarree in het grasgroene gras.

Auke HulstEn ik herinner me Titus Broederland (blz. 213)
– Nergens zagen we nog mannen met zaaiviolen of hoorden we de kleedbazen ‘hallo, hallo’ roepen boven de koolzaadvelden; tractoren, greppelsnijders en bollenbrekers stonden er verlaten bij, een optocht van mythische beesten.

Mensje van KeulenSchoppenvrouw (blz. 29)
– Hij bracht een hartvormige, zilverkleurige ballon voor me mee, die aan een poot van mijn bed werd vastgeknoopt en er een halve winter over deed om leeg te lopen.

Mensje van KeulenSchoppenvrouw (blz. 102)
– Ik kuste haar toen ze stierf en ik tuit mijn lippen in haar richting als ik ’s nachts op mijn rug wakker lig en ze ergens hoog in het duister verschijnt.

Eva MeijerHet vogelhuis (blz.270)
– De dood op een kruk in de hoek van de kamer, op een kruk in de hoek van mijn hoofd.

Erik NieuwenhuisBen (blz. 29)
– Wat de tijd van zijn leven had moeten zijn, ging onder in vruchteloos zoeken naar een warm lichaam om tegenaan te kruipen in de donkere en koude winters in het tochthol waar hij zich vijf jaar lang wijdde aan een studie die twee jaar na zijn afstuderen werd afgeschaft.

Erik NieuwenhuisBen (blz. 222)
– Rouwen is vermoeiend werk dat alleen valt vol te houden in de hoop op verlossing.

Erik NieuwenhuisBen (blz. 222)
– Ik heb er weleens over nagedacht of mijn mystieke ervaringen niet gewoon hetzelfde zijn wat andere mensen ‘geluk’ noemen.

Nelleke NoordervlietAan het einde van de dag (blz. 70, genomineerd door Gijs van der Kroef)
– Het was klandizie die om de vertering werd getolereerd maar behandeld met een norsheid die de studenten versleten voor de onbeschaafdheid van het proletariaat en die als zodanig een vluchtige antropologische studie waard was.

Jeroen OlyslaegersWil (blz. 10)
– Ik bezie de stad zoals ze echt is, als een bloot vrouwmens met om haar schouders wit bont, een van wie de ene dokter na de andere chirurg niet met zijn poten kan afblijven; een nieuwe boezem, dan weer een ander gezicht.

Jeroen OlyslaegersWil (blz. 37)
– Het was in een ijzeren bed, had mijn moeder me gezegd, een bed ooit gesmeed door mijn grootvader, een kinderbed gemaakt om de tijd te trotseren, dat ik ziek werd.

Jeroen OlyslaegersWil (blz. 47)
– Al die andere mensen die mijn wegen hebben gekruist; stuk voor stuk heb ik ze de voorbije jaren op het schaakbord weten te plaatsen als een ooit bezeten speler die de stukken opnieuw zet en zo de wedstrijd herbeleeft die het een en ander voor hem betekend heeft.

Jeroen OlyslaegersWil (blz. 53/54)
– Mijn ouders zijn nooit pilaarbijters geweest, vooral mijn vader had enkel minachting voor al die lijkbidders in een kerk die devoot met hun handen boven de lakens sliepen en die de soutanedrager achter het altaar beschouwden als hun genadeloze gids in de zoölogie van de lusten.

Jeroen OlyslaegersWil (blz. 136)
– Het laatste laken dat men over zich heen gooit is het boetekleed van de eigen kwetsbaarheid, van zelf een slachtoffer te zijn, zonder ster op uw frak uiteraard, maar toch evenzeer bedreigd, en onder dat laken in slaap te vallen, in de hoop dat het bij het ontwaken allemaal voorbij is.

Jeroen OlyslaegersWil (blz. 162)
– De dromen die morfine brengt zijn straffe kost en het hindert nauwelijks dat droom en zogenaamde werkelijkheid zich hierbij onopgemerkt met elkaar mengen als bij een malse regen die de kleuren van een schilderij door elkaar laat lopen, achtergelaten door een amateurschilder die in volle zon en met geen wolkje aan de lucht naar binnen gaat voor een goede lunch met een glas wijn om pas uren daarna te merken dat het buiten niet meer zo’n bijster zomerweer blijkt en zijn landschap een andere gedaante heeft aangenomen.

Jeroen OlyslaegersWil (blz. 219)
– Maak me niet wijs dat ze al die dingen menen over herenvolk en onderkruipers, over bloed en bodem, en al die andere bektrekkerij met hun poot omhoog, waarbij ze hun zogenaamde ridderlijke idealen uitstallen als een foorkramer op een kermis en dat gebrul van die grote bles op de radio aanbidden als dat van een god.

Jeroen OlyslaegersWil (blz. 222)
– Zo spijt dat ik heb van die woorden, alsof ik plots en door eigen schuld mezelf onder een douchekraan van ijswater heb gezet, klappertandend als een koortslijder, mijn eigen onnozelheid vervloekend, het feit verafschuwend dat mijn tong soms geen gehoor geeft aan mijn verstand, mijn groot bakkes, mijn arrogantie, de smeerlapperij die in mij huist, mijn – godmiljaar – nauwelijks overpeinsde goesting om simpelweg mee te doen, mee te zwanzen, me gewaardeerd te weten.

Jeroen OlyslaegersWil (blz. 318)
– Alles ruikt naar fenol, naar het ontsmettingsmiddel dat ze in ziekenhuizen en lijkenhuizen gebruiken, maar evengoed naar pis en kak, wanhoop, en het eeuwige gelijk als een rottend stuk vlees met maden als wemelende misverstanden

Lodewijk van OordAlles van waarde (blz. 20, genomineerd door Nils Goedkoop)
– Hij voelde niet hoe het vocht van de straatstenen langzaam door zijn versleten zolen zijn sokken in trok, hoorde niet hoe twee in jacquet gestoken studenten met rammelende fietsen over de klinkers in de Kloksteeg trapten, rook niet de verse verf op de leuningen van de Nonnenbrug, aangelengd met een lichte geur van bloesem uit de Hortus Botanicus, of anders wel uit het kruidentuintje aan de Vijfde Binnenvestgracht; dit alles was Wijnand niet gegeven, zelfs het zweet in zijn oksels, die eeuwige geur der mensheid, ontging hem.

Lodewijk van OordAlles van waarde (blz. 38, genomineerd door Nils Goedkoop)
– Het waren geluiden als deze die het gebouw karakter gaven, die het pand als het ware bezielden, zoals ook het gefladder van de luxaflex in de tocht dat deed, een scherp geschraap van aluminium op aluminium dat ook als de ramen gesloten waren gewoon doorging, of, in de zomer, het getik van bromvliegen tegen de ruitjes, bromvliegen die stuiterden tot ze stierven en levenloos in de vensterbank bleven liggen, zodat Wijnand ze op een verveeld moment hun vleugeltjes kon uittrekken.

Lodewijk van OordAlles van waarde (blz. 118, genomineerd door Nils Goedkoop)
– Ook zij had de voor deze contreien haast onvermijdelijke tongval, die typische aan de voorzijde van de keel geboetseerde uitspraak waaruit op te maken viel dat ze besloten had het studeren in Leiden uiterst serieus te nemen, evenals de hese stem die verklapte dat ze ook het beschonken en doorrookte verenigingsleven niet aan zich voorbij liet gaan.

Lodewijk van OordAlles van waarde (blz. 150, genomineerd door Nils Goedkoop)
– Hij moest helaas constateren dat de Leidse academie dat soort types wel vaker afleverde; van die bijeen gebabbelde jongens die na een handvol jaren bij Heineken of de KLM meenden de wereld in hun broekzak te hebben, daarbij uit het oog verliezend dat die wereld niet veel verder reikte dan de bebouwde kom van Amstelveen of Zoeterwoude.

Lodewijk van OordAlles van waarde (blz. 176, genomineerd door Nils Goedkoop)
– Hij had als zij in de buurt was het gevoel ergens van verlost te zijn, het idee dat de zwaartekracht wat minder heftig aan zijn lichaam trok en het leven daarom wat lichter werd, alsof hij plotseling vele kilo’s was afgevallen, kilo’s vol schroom en ongenaakbaarheid

Lodewijk van OordAlles van waarde (blz. 200, genomineerd door Nils Goedkoop)
– Een discussie volgde, waarin Sjuul probeerde uit te leggen dat dit vintage ironie was, omdat iedereen wel begreep dat good old Clinton hier natuurlijk juist wel, nou ja, en dat iedereen hier wel wist dat die Oxfordse joint hem destijds in Amerika flink in de problemen had gebracht, waarop Taziri met groeiende boosheid uit de doeken deed dat ze ironie maar kinderachtig vond, een flauwiteit van fletse mannen die zich achter een stijlmiddel verscholen zodat ze als de storm opstak konden beweren dat de anderen het verkeerd hadden begrepen, hun woorden verkeerd interpreteerden, zodat hun discriminerende opmerking uiteindelijk geen discriminatie genoemd kon worden maar een klassiek gevalletje van ironie, of satire, wat ook al zo’n melig noodverbandje was, net zoals hun latente racisme en seksisme ook steevast heel anders waren bedoeld, waardoor de bewijslast zich plotseling omkeerde en hun onnozele toehoorders werden gelaakt om het feit dat ze deze heel elementaire nuanceverschillen weigerden te begrijpen, wat misschien wel iets te maken had met hun plattere neuzen of getinte huid; en ook deze constatering was natuurlijk irónisch bedoeld, daar moest niemand verder iets achter zoeken.

Lodewijk van OordAlles van waarde (blz. 219, genomineerd door Nils Goedkoop)
– Het was hem opgevallen hoe ze haar sigaret op elegante wijze kon vasthouden, in haar slanke vingers met nagellak die vrijwel altijd bij haar lipgloss paste, en hoe ze haar rook altijd een beetje naar opzij uitblies, om vervolgens met haar vrije hand een nonchalante veeg in de lucht te geven, nooit echt door de rook heen maar altijd ernaast, alsof haar beweging meer een symbolisch gebaar was dan een doelgerichte poging de rook te verdrijven.

Lodewijk van OordAlles van waarde (blz. 219, genomineerd door Nils Goedkoop)
– Even overwoog hij te refereren aan de piepkleine donzige haartjes boven haar lippen, die eruitzagen alsof ze met een heel dun kohlpotlood van een duur merk waren aangebracht, maar hij zweeg hierover, omdat hij wist dat een snorretje, zoals het soms denigrerend werd genoemd, weleens gevoelig zou kunnen liggen, en hij bovendien vermoedde dat het haar zou bevreemden dat hij dit juist opwindend vond.

Marja PruisZachte riten (blz. 64)
– Hij is met de pepermolen in de weer alsof hij iemand de nek aan het omdraaien is.

Lize SpitHet smelt (blz. 12, genomineerd door Marjan Kloosterman)
– Uit zijn mond klinkt mijn naam soms als een bevel, soms als een vraag, zelden als iets dat van mij is.

Lize SpitHet smelt (blz. 168)
– Jolan verklaarde zich badmeester van de pot pruttelende olie – wie zijn vleesje liet verzuipen, zou ’s anderendaags moeten afwassen.

Lize SpitHet smelt (blz. 210)
– De schrammen op mijn rug brandden minder hard dan de schaamte.

Lize SpitHet smelt (blz. 255)
– Wie zat te plassen, zat nog geen vijftien centimeter van een derdewereldland verwijderd.

Lize SpitHet smelt (blz. 289)
– Buiten, achter het raam dat moeder heeft afgeschermd met een voile en vier punaises, drijft de lucht voorbij: grijs, vers gestort beton, volgzaam aan zichzelf.

Lize SpitHet smelt (blz. 330)
– ‘Het mag wel eens gaan sneeuwen,’ zei moeder.

Vrouwkje TuinmanAfscheidstournee (blz. 9 genomineerd door F. Starik)
– Een van de beste eigenschappen van Paolina was dat ze niet klaagde over het feit dat ze met haar dode schoonvader moest samenwonen.

Anton ValensHet compostcirculatieplan (blz. 156)
– Het lachje van de stratenmaker gonsde door de tuin – aldoor vergat ik het om het dan weer te herkennen, als de jennende stem van een oudere broer of een oom die solliciteert naar een klap met een bordspel in zijn gezicht, terwijl ik de schimmelende plakkaten dichter ineenwerkte.

Pieter WaterdrinkerPoubelle (blz. 72)
– Het niervormige zwembad blikte haar, trillend in zijn eigen azuur, als een monsterlijk misvormd cyclopenoog aan.

Koos van ZomerenAlptraum. Stanley’s laatste gems (blz. 81)
– Wat ik geloof ik nog niet genoteerd heb: het geluid van een vogeltje op de dakrand, dat klonk als de nageltjes van Stanley op het parket.

Nominaties Tzum-prijs 2016

Chrétien BreukersLot (blz. 107)
– En dan zat ik daar weer, met een lapje verbrand vlees op mijn bord, een hoopje moedeloos ineengezakte aardappels ernaast en een handje verschrikte bonen dat zich achter het vlees probeerde te verstoppen, en dan wilde ik dat allemaal níét opeten, maar het moest, en dan gooide ik er een half blik goedkope appelmoes (andere appelmoes, daar hield mijn moeder niet van, of die vond ze te duur, denk ik) overheen en dan ging het, dan kon ik dat bord vol gematerialiseerde kinder- en mensenhaat (mijn moeder hield ervan te haten) met moeite naar binnen werken.

Bavo ClaesVijftig (blz. 112, genomineerd door Jan Bosmans)
– Jan merkt dat ze nog gauw het inlegkruisje uit de slip grist, ook ziet hij hoe, iets hoger, het wasetiket onder haar beha uit steekt, en in plaats van in de welbekende oerdrift te ontsteken heeft hij plots met haar te doen.

Bavo ClaesVijftig (blz. 143-144, genomineerd door Jan Bosmans)
– Hij wrijft het knoopje schoon met zijn servet en stopt het in de borstzak van zijn jasje, waar het een jaar later samen met een zakje suiker gevonden zal worden door een verlopen postbeambte die het pak voor een habbekrats bij het Leger des Heils gekocht heeft.

Bavo ClaesVijftig (blz. 182, genomineerd door Jan Bosmans)
– De bestuurder heeft zich kennelijk ten doel gesteld om een rijtje auto’s dat hem de doorgang verspert met zuiver akoestische middelen te verbrijzelen en aan de kant te vegen.

Yannick DangreDe idioot en de tederheid (blz. 74)
– Hij prees de zoencapaciteiten van de ene, de bilpartij van weer een andere en de klanten lachten, hongerig naar meer verhalen die hen een ogenblik uit de drek van hun eigen huwelijk zouden trekken.

A.H.J. DautzenbergWie zoet is (blz. 67)
– Mensen voelen zich pas veilig als ze geknecht worden door een systeem, door regeltjes, door convergerende richtingaanwijzers.

A.H.J. DautzenbergWie zoet is (blz. 194)
– De rimpels trekken de jaren naar elkaar toe.

Renate DorresteinWeerwater (blz. 27)
– De toekomst strekte zich als een aanstekelijk stripverhaal voor haar uit, vol aandoenlijke situaties met tekstballonnen die zij kordaat zou volgillen met ‘Ahh!’ en ‘Oempf!’, en rondstuiterende figuurtjes die altijd op hun voeten terechtkwamen, wat er ook gebeurde.

Paul GellingsDe jacht op de klaproos (blz. 74)
– De lucht in die kleine woning onder de rook van de fabrieken leek te bestaan uit verdriet.

Ronald GiphartHarem (blz. 101)
– Een dj verderop draaide euthanasiejazz.

Wouter GodijnDe liefdesmachine (blz. 9)
– Opdat men zal denken – ja, daar is men alweer, dag men, neem me niet kwalijk, neem me voorál niet kwalijk dat ik er ben; vaak heb ik het gevoel dat ik word omringd door een vijf- of achtvoudig, soms zelfs uit tientallen opgetrokken men, tientallen die me allemaal oplettend in de gaten houden – opdat men zal denken: wat een fantasie heeft die man.

Wouter GodijnDe liefdesmachine (blz. 162)
– Ach wat is het toch heerlijk, wat is het fijn, een rimpelig hangbuikzwijn van vijftig plus te zijn.

Wouter GodijnDe liefdesmachine (blz. 205)
– De zoetige stank van levensvreugde hing vermoeid tussen de stammen.

Wouter GodijnDe liefdesmachine (blz. 250)
– Nog steeds strompel ik soms de trap op, vlucht naar mijn werkkamer, desnoods naar de badkamer, de plee, een hok dat ik op slot kan doen, elk hok is goed, of anders in de regenpijp, het dak op, het balkon op dat er niet is, ik verander mezelf in een topzware vleermuis en fladder, ijl gejammer uitstotend, naar de dichtstbijzijnde, nachtzwarte treurboom, terwijl de letters LAAT ME MET RUST! In mijn hoofd zo groot zijn geworden, dat ze er elk ogenblik uit lijken te kunnen barsten.

Anne-Gine GoemansHonolulu King (blz. 57)
– Zijn lijf, met uitzondering van zijn hoofd, doet hem denken aan de pan oudemannetjesvlees die zijn schoonmoeder op zondag maakte.

Erik Jan HarmensHallo muur (blz. 10)
– Ik ruimde de boel af en wandelde het winkelcentrum in, dit keer op de te klein gekochte dure gympen die mijn beide grote tenen afknellen, waardoor er donkere vlekken verschenen onder de nagels, die voorlopig niet meer weggaan.

Erik Jan HarmensHallo muur (blz. 17)
– In het weekend danst ze in de clubs tot aan het uur dat ik de hond al aan het uitlaten ben in het recreatiegebied, slenterend over de paden langs de bordjes met een pictogram van een schijtende dobermann.

Erik Jan HarmensHallo muur (blz. 92)
– Misschien moet ik haar voortaan per mail deelgenoot maken van mijn fantasieën, zodat ze ook in háár geheugen worden opgeslagen, en we zonder elkaar aan te raken zo vaak het bed zullen hebben gedeeld, dat een echte hand op haar hand, op haar knie, op haar borst, rond haar kut, uiteindelijk vertrouwd zal aanvoelen, ik haar de sleutel van mijn huis kan geven en ze uiteindelijk echt naar binnen kan ruisen, om me naar de slaapkamer te leiden en mij vanuit verschillende perspectieven naar haar lijf te laten kijken; dat lijf dat dampt als grasland in de vroege morgen.

Maarten ’t HartMagdalena (blz. 126)
– Weer zag ik voor mij hoe mijn moeder steevast op maandagmorgen, als zij het wasgoed in de voor een halve dag gehuurde wasmachine propte, de witte lakens alvast rijkelijk bevochtigde met haar tranen.

Carel HelderC.V. (blz. 191)
– Toen ze had neergelegd, zag ze dat de meerkoeten achter het huis aan hun nest waren begonnen.

Krijn Peter HesselinkMoederziel (blz. 123, genomineerd door Karel)
– Zelfs als ik mijn moeder terugvind, blijft mijn vader water opzetten en blijft Mariëlle me aankijken alsof ik hoogstpersoonlijk een weeshuis in de fik heb gestoken, alsof ik de geur van verschroeid mensenvlees gretig opsnuif terwijl ik de vuurzee op veilige afstand gadesla, alsof ik pas de benen neem wanneer de laatste hulpkreet is verstorven.

Auke HulstSlaap zacht, Johnny Idaho (blz. 20)
– Ze heeft iets van een pop, waardoor mensen, tot haar ergernis en haar voordeel, geneigd zijn haar intelligentie te onderschatten.

Arthur JapinDe gevleugelde (blz. 44)
– Walther vroeg zich af of de vrouw een compliment verwachtte of een diagnose.

Arthur JapinDe gevleugelde (blz. 65)
– Gele koorts was in die jaren, naast het keizerschap, het enige waar Brazilië wereldwijd bekend om stond.

Nicolien MizeeDe Halfbroer (blz. 110)
– Goddank denkt mijn vader meestal dat hij in een Duitse schouwburg zit en zegt hij telkens dat we terug naar de zaal moeten omdat de pauze wel voorbij zal zijn.

Marente de MoorGezellige verhalen (blz. 172)
– Josephina en Bert waren erin geslaagd een leven te leiden zoals kinderen dat moeten tekenen en bouwen van blokken, om er vervolgens als volwassenen vergeefs naar te blijven te zoeken.

Bert NatterRemington (blz. 139)
– Zet je bureau voor het raam, zeiden wij, maar mijn vader liet het gevaarte midden in zijn kamer staan, recht onder de vergeelde plafonnière met de zwarte lijkjes van insecten, waarover mijn vader opmerkte dat wat vlinders voor Nabokov waren, vliegen, bijen en muggen voor hem waren.

Bert NatterGoldberg (blz. 466, genomineerd door Jan Sparreboom)
– Alle moeite die componisten, dichters, musici, zangers en zangeressen doen om de mensen een onvergetelijke avond te bezorgen, zoals gisteren, de kramp van de violisten, de doorwaakte nachten van de componist, de stoelgang van de zangers, de oprechte intentie om met z’n allen iets groots te vertonen, alles valt in het niet bij een man die de hele dag bonen en uien eet om voorovergebogen en verkleed als de Franse koning, door een klepje in zijn broek het alfabet te ruften.

Andreas OosthoekHet relaas van Solle (blz. 63)
– Ongrijpbaar zou hij zijn, maar hij werd getroffen door de hand van de overheid en, geheel tegen zijn zin, ingelijfd bij des konings paardenvolk, de cavalerie, de stapelplaats van de gescharnierde namen.

Yannick OttoyDrang (blz. 141, genomineerd door Mireille Rowies)
– Wie niet voor een zachtgekookt eitje wilde doorgaan, kon zich maar beter sterk en stil houden, want het leven spaart niemand en verhalen vervelen na verloop van tijd.

Yannick OttoyDrang (blz. 198, genomineerd door Jonas Van Overwaelle)
– Door zijn vragen schemerden spot en ironie, en het was voor Philippe maar te hopen dat er ook mildere gevoelens in schuilden: empathie, vergeving en het besef dat het lastig leven is op het eiland van het eigen gelijk.

Connie PalmenJij zegt het (blz. 11, genomineerd door Michel de Boer)
– Een parelmoeren lach, tanden wit als van een haai, blinkend tussen bloedrood geverfde, vlezige lippen, zonneschijnblond golvend haar, alles wat wild en onbesuisd aan haar was ingesnoerd door een strakgetailleerde jurk, rood en zwart, de kleuren van de Schorpioen.

Connie PalmenJij zegt het (blz. 24 )
– In honderden dichtbeschreven pagina’s, waarvan de guirlandes van het handschrift me onthullen hoe ze zich op dat moment voelde, vond ik mezelf soms onherkenbaar terug, de gevangene van een verwrongen perspectief, onbegrepen, mijn daden verkeerd geduid, en ontmoette haar opnieuw, ontbloot van camouflage, verdrietig, wrokkig, wantrouwig en stoutmoedig.

Connie PalmenJij zegt het (blz. 34, genomineerd door Marjan Kloosterman)
– In het dagelijks leven proberen we ons verstaanbaar te maken door de taal van anderen te spreken in de hoop daardoor begrepen te worden, maar in de nacht, als de ratio en de sociale aangepastheid in slaap gesukkeld zijn, spreekt een ongebonden zelf ons toe in een hoogsteigen taal.

Connie PalmenJij zegt het (blz. 193 )
– Van een twee meter lange plank van olmenhout maakte ik een schrijftafel voor mijn vrouw, schaafde en schuurde net zo lang tot hij glom als een spiegel en verdrong tijdens het werken met alle macht de steeds terugkerende gedachte dat ik het deksel van de doodskist uit onze droom aan het politoeren was.

Hagar PeetersMalva (blz. 19)
– De puntkomma wordt met uitsterven bedreigd nu bijna niemand meer weet waar hij hem moet plaatsen, en zo is hij dus in het nadeel ten opzichte van andere leestekens, precies zoals ik als mens was achtergesteld bij mijn medemensen.

Hagar PeetersMalva (blz. 21)
– Daar was mijn vader, ooit brood en aarde voor mijn handen en mijn voeten, hij die alles was geweest wat had bestaan tussen mij en de horizon, alles waarnaar ik vanuit mijn wieg had gereikt, degene geworden die de horizon alleen nog dienst liet doen om in die richting zijn hoofd te schudden (ik zag zijn wangen in een visuele echo tegen de beweging in zwenken) nadat hem de vraag was gesteld of hij van het bestaan van zijn eigen dochter in zijn memoires zou reppen.

Hagar PeetersMalva (blz. 25, genomineerd door Giny Backers)
– De ene broer van mijn vader was weer de zoon van mijn opa met de vrouw die later mijn stiefmoeder werd maar die hij bij deze toekomstige stiefmoeder verwekt had nog voor zijn vrouw mijn vader ter wereld had gebracht; en om het verhaal nog ingewikkelder te maken, was de zus van mijn vader weer de dochter van diezelfde stiefmoeder maar met een andere man.

Hagar PeetersMalva (blz. 29)
– Palmbomen die goedertieren in de wind wiegden, een kalmte die na driehonderd jaar kolonisatie bestendigd leek en loom was als de hitte, de baboes en de balustraden waarachter alleen de cadans van de schommelstoelen en het nietsdoen zichtbaar waren; toen mijn moeder amper twintig jaar was, bleek het op persoonlijk gebied al toedeloe met tempo doeloe, gedaan met die goede oude tijd, nog voor het afscheid daarvan doordrong tot de rest van de kolonie, al morrelde het aan de balustraden van de binnenplaatsen en zaagde het aan de poten van de schommelstoelen van de kolonialen.

Hagar PeetersMalva (blz. 50)
– Bemoei je niet met mijn ontroering, dacht hij, wiens melancholieke ziel naar zijn eigen zeggen een carrousel was in de schemering, terwijl de hare volgens hem een schommel was op een ordinaire braderie.

Hagar PeetersMalva (blz. 130)
– De nazi’s dachten dat levenslicht een immens hagelwit laken was waaronder sommigen wel en anderen niet mochten slapen, omdat die er met hun vieze vingers aan zouden zitten, waardoor er vlekken op zouden komen die er in de was van de waarheid niet meer uit zouden gaan.

Yves PetryLiefde bij wijze van spreken (blz. 53)
– Ze ging naar bed met jongens op de manier waarop ze vroeger boeken las: omdat ze het gevoel had dat het van haar werd verwacht, niet omdat ze er zelf veel bijzonders van verwachtte.

Yves PetryLiefde bij wijze van spreken (blz. 71)
– Het streelde mijn mannelijk zelfgevoel om een arm rond haar schouders te slaan, haar vluchtig met twee vingers over de wang te strijken, onbeschroomd een hand over haar gladde, kastanjebruine haar te laten glijden; om haar te troosten als een vader of een broer of waarom zou ik niet mogen zeggen als een echte man – maar dan wel zonder dat mijn geslacht zelfs maar een millimeter van plaats verschoof.

Herman SandmanDe eeuwige Veenkoloniaal (blz. 94)
– Het was mijn ouders, die zich vrijdags om onze kinderen bekommeren, opgevallen dat ik bij thuiskomst eerst een borrel inschonk en dan pas ‘hallo’ zei.

Herman SandmanDe eeuwige Veenkoloniaal (blz. 101)
– Als je van literatuur houdt, zal het leven zonder het oeuvre van Roth minder leuk zijn, dus in die zin heeft de man betekenis, maar ik geloof niet dat er in Slochteren iemand is die er een minuut minder om zou slapen als de schrijver een week na zijn geboorte was leeggezogen door een larve.

K. SchippersNiet verder vertellen (genomineerd door Arjen Fortuin)
– Verder schikt alles zich naar z’n eigen stilte en blijft zo van zichzelf af dat de vaagste geluiden uit de winkel hier aankomen.

K. SchippersNiet verder vertellen (blz. 41)
– Jarenlang heb ik me erop verheugd en nu ga ik het zien, licht dat niet meer over een berg kan komen.

K. SchippersNiet verder vertellen (blz. 113)
– Iets wat je niet mag hebben wordt steeds mooier.

K. SchippersNiet verder vertellen (blz. 177)
– Eerst geurt en fladdert het zomaar wat aan de randen van je zintuigen, je bent het haast voorbij en dan hecht het zich toch nog aan je, gaat het in je op om heel andere dingen mee te maken.

A.L. SnijdersDe libelleman (blz. 75)
– De buurt waar seks de hoofdschotel vormde was ’s morgens bij zonsopgang het mooist.

A.L. SnijdersDe libelleman (blz. 113)
– Iedereen heeft deze verwachtingsvolle morgen aan de zin van het leven gedacht, niemand heeft een bevredigend antwoord gekregen, behalve de tevredenen of legen.

A.L. SnijdersDe libelleman (blz. 116)
– Het begon met bomen, het eindigt met stenen.

A.L. SnijdersDe libelleman (blz. 147)
– Op het station van Gent loopt een vrouw die er niet uitziet als een slachtoffer, ze heeft prachtig haar en draagt mooie laarzen, ook haar tas getuigt van smaak en inzicht.

A.L. SnijdersDe libelleman (blz. 188)
– Als iemand mij nu in de winter door het bos ziet rijden op mijn tractor, kan hij denken: hij heeft er op tijd antivries in gedaan, hij heeft geluk gehad.

Arie StormHet laatste testament van Frans Kellendonk (blz. 69)
– Echt gebeurd is allang niet meer iets om je voor te schamen als schrijver.

Jan VantoortelboomDe man die haast had (blz. 71)
– Vanaf het moment van zinnelijkheid, de bewustwording van een lust in zijn lichaam voor Liliane, vond hij de kaalheid van zijn interieur hinderlijk.

Annelies VerbekeDertig dagen (blz. 108)
– De woede die de tengere dertiger uitstraalt kan niet het gevolg zijn van een nachtje slecht slapen of het missen van een trein; dit is een levenswerk.

Dimitri VerhulstDe zomer hou je ook niet tegen (titel!)
– De zomer hou je ook niet tegen.

L.H. WienerIn zee gaat niets verloren (blz. 118)
– Wij fietsten langs onafzienbare akkers met gewassen die wij vaak niet konden determineren, in ieder geval groeien er in Zeeland veel aardappels.

L.H. WienerIn zee gaat niets verloren (blz. 209)
– Ik breng mijn fiets tot stilstand in de Sarphatistraat te Amsterdam bij het huisnummer 47-55 en ga met mijn blik langs de geven van het norse gebouw, waarin George Orwells Ministery of love goed tot zijn recht zou kunnen komen, een bastion dat weinig bijdraagt aan ‘de mooiste plek van Europa’, zoals een zonderling deze straat ooit aanduidde.

Leon de WinterGeronimo (blz. 109)
– Terwijl Gould op de achtergrond neuriede en gromde wanneer hij met zijn vingers de wereld opnieuw schiep, vertelde Vera me via een slechte lijn dat ons kindje was gestorven.

Lucas ZandbergDe vergeten prins (blz. 11)
– Na het samenzijn met een vrouw ging Wiwill altijd meteen in bad, niet alleen uit hygiënische overwegingen maar ook om geslachtsziektes te voorkomen.

Koos van ZomerenAlles is begonnen (blz. 23)
– Blijkbaar zend ik signalen uit op een golflengte waarop niemand meer afstemt.

Koos van ZomerenAlles is begonnen (blz. 178)
– Mijn boeken zie ik tegenwoordig als de bemanning van een schip dat is vergaan.

Nominaties Tzum-prijs 2015

Thomas van AaltenLeeuwenstrijd (blz. 13)
– Je bent waarschijnlijk op je veertiende meer klaar met de wereld dan je de rest van je leven zult zijn.

Griet op de BeeckKom hier dat ik u kus (blz. 231)

– Ik ben ertegen, tegen de dood als concept, maar niemand komt mij iets vragen.

Kees van BeijnumDe offers (blz. 462)

Tijdens het laatste uur van een slapeloze nacht wakkert een koude wind van zee aan, vol van as en gruis.

Luc BoudensOp eenzame hoogte (blz. 27)

– Was er niet het gewicht van mijn opvoeding geweest die mij altijd en overal geaard hield, dan was ik zwevend als een maagdelijk tafellaken op Bastiens schoot beland.

Jeroen Brouwers Het hout (blz. 96)

– Haar niet ingevulde ogen lijken toch hemelwaarts te zijn gericht en haar mond is half ontsloten, zodat ze de suggestie van verrukte verzaliging vertoont en kan doorgaan voor moeder Gods en niet hoeft te worden geassocieerd met een fruitverkoopster.

Jeroen BrouwersHet hout (blz. 117)

– Voorloper van de langere muzieklat waar de opvoeder nog blijer mee was.

Jeroen BrouwersHet hout (blz. 117)

– De leerling gebogen over het bureau, dat spoedig zou worden vervangen door een stalen exemplaar, een andere leerling, ook wel een paar leerlingen erbij aanwezig om te zien welke prugel de schoolgenoot ondergaat en te horen hoe het hout het stof uit de broek mept en het geschreeuw geen weg weet tegen de muren.

Jeroen BrouwersHet hout (blz. 180)

– Ik had haar met een scherende blik meteen uitgewist, zoals ik ooit in een polygoonjournaal paus Pius langs een rij mensen had zien schrijden die hij allemaal een hand gaf, bij vrouwen keek hij schichtig weg, zijn hoofd al afgewend naar wie naast haar stond en haar alleen zijn vingertoppen reikend.

Jeroen BrouwersHet hout (blz. 226)

– Praat jij maar, verdroogde kweepeer, zoals in de kapel de houten vrouw met de wormgaatjes er een toont in haar hand, babbel jij maar je rare zinnen, lang als een stofzuigersnoer waar hier en daar een knak in zit, je zou jaloers op me zijn als ik het je met alle verven uit mijn stiefvaders winkel zou vertellen.

A.H.J. DautzenbergEn dan komen de foto’s (blz. 13, ingezonden door Tom Pijnenburg)

– De dood draagt vaak een jolig aureool; je zou bijna gaan denken dat dat komt door het nauwelijks ingehouden plezier waarmee hij te werk gaat – prachtig zijn de kleurrijke manifestaties van het einde, een waaier van oogstrelende ellende.

A.H.J. DautzenbergEn dan komen de foto’s (blz. 276, ingezonden door Tom Pijnenburg)

– Al die vrouwen (en soms mannen) die zo vroom mogelijk proberen over te komen – naar beneden getrokken mondhoeken, gefronste wenkbrauwen, kin omhoog, geloken ogen –, en vervolgens een theelichtje aansteken en dat o zo voorzichtig in de bak met zand plaatsen, da’s niks voor een klein jongetje met een beperkt toekomstperspectief.

A.H.J. DautzenbergEn dan komen de foto’s (blz. 276, ingezonden door Tom Pijnenburg)

– Sinds we elkaar begerig aankeken, zijn we vreemden voor elkaar.

Rob van EssenHier wonen ook mensen (blz. 31, ingezonden door Erik Nieuwenhuis)

– Dat er in het dak van de fabriek grote gaten zaten en de mussen boven de open containers heen en weer vlogen, leek de dreiging die van onze haren uitging enigszins te relativeren, maar het had weinig zin om Pannekoek daarop te wijzen als hij weer eens om zich heen keek, zichtbaar moed verzamelde, en met nét niet overslaande stem ‘Jongens, petjes op!’ riep.

Rob van EssenHier wonen ook mensen (blz. 33)

– Natuurlijk, er is ook porno, maar daar zie je alleen dat het kan, niet hoe het is.

Rob van EssenHier wonen ook mensen (blz. 191)

– Terwijl ik natte klonten rozijnen uit de kubus trok en die klonten weer onderverdeelde tot er alleen individuele rozijnen overbleven, keek ik uit over de fabriekshal, waar een stuk of tien verpakkingsmachines stonden -hoog oprijzende, in verschillende kleuren geschilderde gietijzeren gevallen met horizontale en verticale lopende banden, stempelrollers en allerlei andere onduidelijke maar ongetwijfeld ingenieuze toevoegingen.

Esther GerritsenRoxy (blz. 37)

– Kleding met opdruk uit televisieseries was een ongekende luxe, een die ongekend is gebleven, want in hun huishouden nu vinden ze zulke dingen ordinair.

Wessel te GussinkloZeer helder licht (blz. 80)

De moeder leek mij eenvoudiger, ondanks die zenuwachtigheid; de dreiging van klapwiekend en gillend op de grond vallen bij tegenspraak en ongerief, of smijten met kopjes en border.

Daan Heerma van VossHet land 32 (blz. 181)

– Wanneer bondgenoten en lotgenoten hetzelfde lijken, zit er niets anders op dan samen verder lopen.

Thomas Heerma van VossDe derde persoon (blz. 83)

– Mensen verschijnen en verdwijnen in elkaars leven, vrienden worden randfiguren, hoopvol begonnen liefdes monden uit in gênante anekdotes.

Kristien HemmerechtsDe vrouwen die de honden eten gaf (blz. 80)

Ik dacht: ik draai de gaskraan open en ik ga met de kinderen en de honden op de bank zitten en ik wacht tot we allemaal dood zijn.

Rijk de JongEn weer zat er een Paul Newman in de keuken (blz. 276, ingezonden door Sien Donné)

– Al heb ik dan geen van beiden gekend, doodgaan is als het zien oplichten van het gezicht van Mark Rutte als je de televisie aanzet: je went er nooit aan.

Herman KochGeachte heer M. (blz. 108)

– De laatste tijd fantaseert hij soms over een vrachtwagen met open laadbak die ergens halverwege de lezing iedereen op komt halen.

Michel KrielaarsHet brilletje van Tsjechov (blz. 150)

– Zo loop ik in de voormalige Joodse wijk Moldavanka, waar Babels verhalen zich afspelen rond de talloze armoedige binnenplaatsen en hofjes, Ilja Ilf tegen het lijf, kom ik in de chique Richelieustraat de rijke koopmanszoon Isaak Babel tegen, hangt Anna Achmatova er om de hoek, en stuit ik onverwacht op Iosif Klausner, de geleerde oom van Amos Oz uit zijn Een verhaal van liefde en duisternis, maar ook op Gogol en Tsjaikovski.

Michel KrielaarsHet brilletje van Tsjechov (blz. 147)

– Behalve een gedenksteen aan de gevel van het gebouw van Hotel du Nord heeft Tsjechov weinig sporen achtergelaten in Odessa.

Sjoerd KuyperHotel De Grote L (blz. 206-207, ingezonden door Thomas de Veen)

– We moesten in een rij gaan staan en ik stond naast Isabel en ze keek me aan en glimlachte lief en ik was zo in de war dat ik niet eens meer wist hoe ik moest glimlachen en ze voelde volgens mij dat er iets aan de hand was en eerst zag ze mijn rode hand en daarna mijn knie en toen ging haar blik omhoog, naar mijn kruis, naar mijn tieten, naar mama’s pruik, en ik zag haar ogen groot worden, zo groot dat de rest van haar gezicht erachter verdween, behalve haar mond, en ik zag dat ze mijn naam fluisterde, met een vraagteken erachter, en ik knikte en toen, toen wilde ik glimlachen maar ik voelde een domme grijns, een debiele machogrijns, en ik zag hoe ze haar gezicht vertrok en ik zag dat het eigenlijk verdriet was en geen woede maar ze stak haar handen naar me uit, alle twee, als klauwen, en ze pakte mijn bovenstukje en scheurde het van mijn lijf en ze gilde ‘Dit is geen meisje!’ en het deed zo’n afschuwelijke pijn toen ze dat vastgelijmde bovenstuk lostrok, het was alsof ze met een botte zaag door mijn huid ging en ze gilde ‘Kijk maar!’ en daarna trok ze mijn pruik van mijn hoofd en die acht stomme wijven links en rechts van me begonnen te krijsen van plezier en in de zaal hoorde ik gejoel en gelach en ik zag dat Richard witheet opsprong en ‘Homo!’ naar me schreeuwde en m’n knie bloedde en jouw pruik lag op de vloer tussen de washandjes en ik rende het toneel af en het hotel uit en voor het eerst in mijn hele leven had ik een bloedhekel aan Isabel, echt een bloedhekel.

Sjoerd KuyperHotel De Grote L (blz. 220-221, ingezonden door Thomas de Veen)

– En als je daar dan zo staat, papa dus, met je zoon van dertien aan de rum die geen rum is maar je weet niet wat dan wel, en die zoon wordt besprongen door een mooie vrouw van in de veertig die zegt ‘Kos, ik heb zo gelachen toen je daar op het toneel stond! Zo vreselijk gelachen!’ en ze kijkt je diep in je ogen, papa’s ogen dus, en ze vraagt wie je bent en waar je al die jaren verstopt zat, al die jaren dat zij naar je op zoek was, en ze zegt ‘Ik ben een beetje teut. Van die enorme scheut’ en ze lacht en zegt dat ze Nicolet heet, dan hoor je mandolines.

Mariët MeesterHollands Siberië (blz. 60)

– Aan de linkerkant van het pad lagen de ambtenaren die voor hun pensionering

waren overleden, althans de protestantse leden van dit mensentype.

Paul MennesNiets bijzonders (blz. 54)

– Ik denk dat Het Laatste Avondmaal van Leonard da Vinci waardeloos zou worden wanneer iemand het magneetjes aan de deur van een koelkast zou hangen.

Paul MennesNiets bijzonders (blz. 94)

– In restaurants kies ik altijd dingen waarvan ik weet dat ze er goed zullen uitzien op Facebook.

Sipko MelissenOud-Loosdrecht (blz. 25)

– Bij uitgeverij Ypsilon wisselden redacteuren elkaar af met de snelheid van estafettelopers, die hun auteurs aan elkaar doorgaven.

Jan van Mersbergen De laatste ontsnapping (blz. 99)

– Kinderen iets gewoon uitleggen is heel moeilijk, een beetje dreigen maakt alles simpel.

Peter MiddendorpVertrouwd voordelig (blz. 19)

– Niet de Drent werd pas honderdvijftig jaar geleden ontdekt, maar het veen, de modder waarin hij wankelde, de gore, ziekmakende troep waarin we laarzen en geiten waren kwijtgeraakt, ons gratis, kniehoge mausoleum vol gebroken vrouwenbekkens.

Peter MiddendorpVertrouwd voordelig (blz. 12)

– Bé bracht zijn gezicht bij zijn schaaltje, tot vlak bij de rand, stak zijn tong uit, legde daar een lepel yoghurt op en haalde het geheel vervolgens razendsnel naar binnen, als een reptiel.

Peter MiddendorpVertrouwd voordelig (blz. 23)

– Die winkel was van een vriend, en als een vriend een kledingwinkel had kon je je kleding niet bij andere winkels kopen, al verkocht die vriend dan alleen maar pastelkleurige colberts, schreeuwend duur en snel kapot, en liep je er je halve werkzame leven bij als een homoseksueel speciaal.

Peter MiddendorpVertrouwd voordelig (blz. 34)

– Op de passagiersstoel zat een kordate moeder, een klein stukje vrij van de rugleuning, handtasje op schoot, met naast zich een bestuurder die zichzelf bijna te veel werd, wiens gemoed nauwelijks nog in het omhulsel paste; de ogen dropen uit de bril.

Peter MiddendorpVertrouwd voordelig (blz. 111)

– Ze zeiden dat mensen zich gedwee naar de slachtbank lieten voeren als het erop aankwam, maar onderweg naar frietsaus gedroegen ze zich niet anders.

Erwin MortierSpiegelingen (blz. 129)

– Je dochter, dertien is ze dan, even wit in haar zondagse goed, kijkt op, legt haar vingers op het glas en zegt verrukt: ‘Oorlog? Is dit nu oorlog, mamá? Ik dacht dat het elke dag zou regenen.’

Erwin MortierSpiegelingen (blz. 248)

– Toen ik nog een kind was en er op de landerijen van mijn oom in frankrijk een boom moest worden geveld, verbaasde het me hoe dun de groene, levende bast om de stam heen lag, het dode binnenste van de boom dat hem zovele jaren, soms zelfs eeuwen, draagkracht had verleend.

Lodewijk van OordAlbrecht en wij (blz. 13, ingezonden door Elma Lievers)

– De zeven westelijke laaglandgorilla’s zijn niet zomaar gorilla’s, hun wetenschappelijke naam indachtig zijn het waarachtige Gorilla gorilla gorilla’s – de gorillaaste gorilla’s aller gorilla’s!

Lodewijk van OordAlbrecht en wij (blz. 50, ingezonden door Elma Lievers)

– Bovendien weet ik hoe snel het fout kan gaan tussen kussende onbekenden, vooral als de ene een Hollander en de andere een buitenlander is, één, twee of drie zoenen, links of rechts beginnen; als de botsing der beschavingen ergens plaatsvindt, dan is het wel op onze wangen.

Lodewijk van OordAlbrecht en wij (blz. 96, ingezonden door Elma Lievers)

– Wereldnieuws woekert en kent geen grenzen, overal staan landen op springen, economieën op klappen, banken op vallen, wereldwijd staan presidenten en dictators in de rij om live hun apenkreten de ether in te smijten.

Gustaaf PeekGodin, held (blz. 231, ingezonden door Miriam Piters)

– Het wilde reiken, de oneerlijke vertraging van onhandige kleren, de eerste naakte huid verwelkomd door tong of mond, de blijdschap, om op te gaan in een gedeeld en verlossend verlangen, de bijna pijnlijke haast naar de ander, naar vervulling, de mythe van man en vrouw.

Nina PolakWij zullen niet te pletter slaan (blz. 150 ingezonden door Thomas de Veen)

– Nadat hij in Varanasi zijn telefoon die rivier in had gesmeten verkeerde hij een aantal dromerige dagen in de veronderstelling dat hij zich succesvol had losgekoppeld van de denderende treinwagon met kijvende wijven, Padma’s, Anna’s, mama’s, en nog een heel rijtuig met oude hartverslinders die maar niet wilden uitstappen.

Nina PolakWij zullen niet te pletter slaan (blz. 166 ingezonden door Thomas de Veen)

– Als Anna aan het koele aanrecht een boterham met brokkelende Gouda belegt en door het open raam de alleenstaande perenboom ziet, de gistende vruchten op het grind ruikt, trekt er een rilling langs haar nek, herinneren haar zintuigen zich thuis doorgebrachte zomervakantiedagen: Marie op haar werk, Schard op zolder, Louis op de warme tegels, Benya bij haar rozen en zij met papieren, penselen en een glas melk dat naar zon smaakt aan de grote eettafel, half buiten, half binnen.

Jaap RobbenBirk (blz. 56 ingezonden door Thomas de Veen)

– Ze probeerde doelgericht aan de ochtend te beginnen, alsof de dag een klusje was dat ze aan kon pakken met een emmer sop en ferme passen.

A.N. RystDe harpij (blz. 643 ingezonden door Saskia Kruize)

– Volkomen in evenwicht met elkaar en met de omstandigheden en telkens weer verrast met de vertroosting van een algehele afwezigheid van controle.

Mark SchaeversOrgelman. Felix Nussbaum. Een schildersleven (blz. 110)

– Tijdens een bijeenkomst in de buurt van Piazza del Popolo taxeert Breker de nazileider met het oog van de beeldhouwer (hij noemde zichzelf een ‘ogenmens’): op zijn kleine, pezige lijf heeft Goebbels een te grote kop zitten.

Mark SchaeversOrgelman. Felix Nussbaum. Een schildersleven (blz. 325)

– In de Archimedesstraat 22 zouden Duitse soldaten, nu in de zomer van ’42 de grote jodenjacht is ingezet, drie indrukwekkende olieverfschilderijen kunnen vinden, maar niet de schilder.

Peter TerrinMonte Carlo (blz. 10)

Hem Adam noemen, dacht ze, achteroverleunend in de opgeklopte kussens, terwijl haar pasgeboren zoon de lippen om haar zeer gevoelige linkertepel sloot en daarbij een zacht kermen voortbracht, als van een overrompelend geluk na het doorstane leed, een geluk zo groot dat het niet helemaal in zijn lijfje paste, waardoor het overschot met opeenvolgende trillingen van de stembanden afgevoerd moest worden, hem Adam noemen, dacht ze, zou verkeerde verwachtingen scheppen en hem voorbestemmen voor een leven verziekt door ontgoocheling.

Peter TerrinMonte Carlo (blz. 12)

– Een vogel in zweefvlucht trekt zijn aandacht, hoog tegen de hemel maakt hij steeds opnieuw rondjes, glijdt hij met de luchtstroom mee en keert zich er weer tegenin, als naait hij met zijn scherpe navel lus na lus een onzichtbare scheur in de luchtlagen.

Peter TerrinMonte Carlo (blz. 139)

– Ze reden door verlaten landschappen en geschoren tuinen, en de kleren, of de kleuren, of alleen maar hun aanwezigheid in de buitenlucht deed het toeschijnen of ze zich op een andere planeet bevonden.

Peter TerrinMonte Carlo (blz. 169)

– Met de dageraad die als een scherpe lijn van oost naar west over de kaart van de Verenigde Staten trok, was het radioverkeer op de korte golf in de loop van de Britse namiddag geëxplodeerd.

Jeroen ThijssenSolitude (blz. 37 ingezonden door Janneke Louman)

– Na weken oefenen konden Hendrik en Theo geblinddoekt hun karabijn uit elkaar halen en weer samenvoegen, wisten ze dat hun harde schoenen dienden te blinken als de kroon van prinses Wilhelmina wanneer zij op het Loo op zondagmorgen uit rijden ging, dat hun saluut moest beginnen op drie meter van een naderende officier, niet eerder maar vooral niet later, en kenden ze het strafhok van binnen omdat ze tweemaal op te korte afstand de hand aan de pet hadden gebracht.

Jeroen ThijssenSolitude (blz. 94 ingezonden door M. van der Laan)

– Buiten taande het licht, zoveel vroeger dan hij nog steeds gewend was, en met het licht verdween het gekrijs van de kinderen in de kali, net onder het raam, en het getater van hun moeders in de taal die, sinds hij er een paar woorden van kon verstaan, nog vreemder was geworden dan daarvoor.

Jeroen ThijssenSolitude (blz. 179 ingezonden door M. van der Laan)

– Het duister krulde rond de stapel woordenboeken en idioticons, spreidde zijn handen over de drukproeven van vorige week, de doosjes en pakjes waarin God weet wat bewaard werd; het vlijde zich onder de onderste planken en boven op de kasten, bracht de opgehangen illustraties en lithografieën tot grijze vlakken terug, kroop langs de plinten, bestreek zelfs het plafond met donkere vlekken.

Jeroen ThijssenSolitude (blz. 249 ingezonden door Janneke Louman)

– Wanneer in de schemering als bij toverslag de jungle stil was en de opkomende maan de bomen tot beschaduwde reuzen maakte, wanneer hij langs het pad de reuzenslangen zag liggen en in de waringins bleke spookgezichten schemerden.

Jeroen ThijssenSolitude (blz. 295 ingezonden door M. van der Laan)

– Hij trachtte zo veel mogelijk te ontwaren met alleen zijn oren, zijn neus, met een zintuig dat geen naam had en dat alleen in het donker werkte, alleen wanneer hij bang en alleen was, zoals nu, een zintuig dat aanwezigheid registreerde – van geesten, van tijgers, van de angstaanjagende, onzichtbare bewoners van de nacht.

Franca TreurDe woongroep (blz. 40)

Als het erom gaat je leven bij kop en kont te pakken, kan je nog veel van de Amerikanen leren.

Jan VantoortelboomMeester Mitraillette (blz. 59)

Het verbaasde me telkens weer hoezeer de geur in de lucht bol stond van de tanende zomer.

Dimitri VerhulstKaddisj voor een kut (blz. 13)

– Je zeulde er met zakken, polytheenkorrels, eigenlijk werk voor echte kerels maar je kon jouw baas ervan overtuigen dat je in het leven wel wildere watertjes had doorzwommen en jouw rug deze klus best aankon, ook al verried de grimas op je gezicht dat er nooit een havenarbeider aan jou verloren was gegaan en amuseerden jouw Marokkaanse collega’s zich met jouw ietwat jongensachtig gebleven lichaamsbouw.

Dimitri VerhulstKaddisj voor een kut (blz. 15)

– Jouw kapsel, voor zover dat nog een kapsel mocht worden genoemd, had veel weg van zo’n in die dagen in zwang rakende ecologische tuin, waarin elke menselijke ingreep als een misdaad tegen de natuur werd beschouwd.

Dimitri VerhulstKaddisj voor een kut (blz. 15)

– Zonder brylcreem, je hebt het helaas getest, vertoonde jij je aan een medemens als een vermenigvuldiging van Einstein met Beethoven.

Dimitri VerhulstKaddisj voor een kut (blz. 22)

De enige die posters van blitse sportvehikels boven zijn bed had hangen, was Karel, kamer 3 op de tweede verdieping, maar hij was een jongen en had de perfecte leeftijd om zijn gebrek aan liefde te compenseren met de aanbidding van carrosserie.

Dimitri VerhulstKaddisj voor een kut (blz. 26)

– Jullie konden de sloren alleen maar voor hun mallotige ouderschap laten afbetalen door niet meteen als dolle kefhondjes jullie kamer uit te stormen, de trap af te rennen op gevaar van eigen leven, om vervolgens te vallen in hun onkundige armen, alwaar jullie appetijt naar moederliefde onmiddellijk weer werd verstikt in de geur van hun oksels.

Dimitri VerhulstKaddisj voor een kut (blz. 31)

– Meubels, matrassen, vazen, verroeste fietsen… alles wat zich niet makkelijk via een pedaalemmer liet verwijderen vond z’n weg naar het gesticht.

Dimitri VerhulstKaddisj voor een kut (blz. 33)

– Ze wees naar de klok (die gans de middag glansrijk de bewering weerlegde dat het leven niet meer zou zijn dan een flits), murmelde iets over de bus die haar naar huis moest brengen en waarvan er maar eens om de twee uur eentje halt hield in deze straat.

Dimitri VerhulstKaddisj voor een kut (blz. 37)

– Hun kinderen mochten de winkelkar duwen, het giftige geschenk dat ze onnozel in ontvangst namen en waardoor er verder van hen werd geëist dat ze zich koest hielden en geen scènes maakten wanneer de rekken met snoep- en speelgoed opdoemden als een hedendaagse interpretatie van de zondeval.

Dimitri VerhulstKaddisj voor een kut (blz. 40)

– De opvoeders hoefden nog steeds niet te proberen een plaat met zachte muziek op te zetten, The Ultimate Dinner Music Collection Volume Twaalfenvijftig, bijvoorbeeld, in een idealistische poging om dat aspect van het tafelen aan de verschopten mee te geven, zulks zou natuurlijk zinloos blijven, maar vergeleken met de doorsneedagen waren dit ontspannende stonden.

Dimitri VerhulstKaddisj voor een kut (blz. 43)

– Natuurlijk wogen zijn pedagogische bekwaamheden licht op zijn dossier, de sociale sector was allang dolgelukkig iemand te hebben gevonden die zo krankjorum was om al zijn dagen en nachten, zijn weekends en vakanties, elke mogelijke minuut van zijn ondermaanse bestaan door te brengen met de kinderen van de ramsj.

Dimitri VerhulstKaddisj voor een kut (blz. 52)

– De enige liederen die je vanbuiten kende waren kerkliederen, schaamtelijk maar het was niet anders; je zou er je later nog populair mee maken tijdens beschonken nachten, zwalpend met vrienden naar de volgende en hopelijk nog geopende bar, zingend Wij zijn samen onderweg alleluja.

Dimitri VerhulstKaddisj voor een kut (blz. 79)

– Met de stank die onder Vanessa’s oksels vandaan kwam kon je een pony anestheseren, tijdens de maaltijden werd er gestreden voor elke stoel, om toch maar niet naast haar te moeten zitten, en toch heeft geen enkele opvoeder Vanessa ooit zover gekregen dat ze zichzelf eens met een washandje kietelde.

Dimitri VerhulstKaddisj voor een kut (blz. 89)

– Het huis dat je bewoonde (en waarvan je langzaamaan de slaaf werd omdat er altijd wel iets aan moest worden hersteld) was op de markt gekomen na een scheiding en zou dat spoedig weer gaan doen; de makelaars hadden er hoofdzakelijk de ligging van aangeprezen, die uitstekend was voor misantropen en heremieten, het bood een uitzicht op een vallei vol stilzwijgende bomen en, in de verte, als je jouw bril op had, een viaduct.

Dimitri VerhulstKaddisj voor een kut (blz. 107)

– Elke dag passeerden volledige romans aan de ontbijttafel van het hotel, en af en toe een schone jongen met een das die voor zijn werk naar de stinkstad kwam, een gedicht, een novelle of dan toch iets in die trant.

Dimitri VerhulstKaddisj voor een kut (blz. 116)

– Ieder hotel ter wereld zou elders kunnen staan, ze sluiten de stad uit waarin ze liggen, ze zijn universeel omdat ze overal ergens een stuk nergens zijn.

Ivo VictoriaDieven van vuur (blz. 97)

– De schelle stem van je moeder springt op en neer als een nerveuze sax die het nijdige bassen van je vader de pas af wil snijden, ondersteund door de rinkelende, bange percussie van kopjes en koffielepeltjes.

Ivo VictoriaDieven van vuur (blz. 200)

– En het vliegtuig valt met lood in zijn vleugels naar beneden, zoals ik ook wil vallen, hier, in dit bed, in deze vervloekte hotelkamer, door de vloeren heen, tot op de bodem van de nacht, met jouw voetstappen in mijn hoofd als stempels op mijn gedachten, totdat ook die worden weggeblazen en bijeengeveegd tot een hoop zand.

Niña WeijersDe consequenties (blz. 11)

– Dat twee mensen die zo van elkaar verschilden toch bloedverwanten waren had haar al verbaasd toen ze nog maar een klein meisje was en staarde naar de waardeloze glow-in-the-dark-sterren op haar plafond, zich afvragend of je ook per ongeluk in iemands buik terecht kon komen.

Niña WeijersDe consequenties (blz. 12)

– Het leven van haar moeder, dacht Minnie wel eens, voltrok zich langs de lijnen van een Mondriaanschilderij: horizontaal en verticaal, en absoluut zonder frivoliteiten.

Niña WeijersDe consequenties (blz. 18)

– Alsof dat de eigenlijke reden was van hun samenzijn: kabbelend converseren, niets zeggen op een manier die alleen in heel specifieke omstandigheden mogelijk is, woorden die iets betekenen omdat ze niets betekenen en op die manier, vrij van substantie, overblijven in het gebied tussen borst en onderbuik waar het lichaam aanrakingen opslaat.

Niña WeijersDe consequenties (blz. 171, ingezonden door Wiebren Rijkeboer)

– Een leven kan worden opgetekend aan de hand van deuren die zijn geopend en deuren die zijn gepasseerd, dacht Minnies moeder, en voor de zoveelste keer die afgelopen maanden verbaasde ze zich over de gedachten die zich aan haar opdrongen zonder dat ze iets met haar te maken hadden.

Christiaan Weijts De linkshandigen (blz. 13)

– Laconiek zijn als beroep: onder de blikken van de professionele nieuwsbrengers verschrompelt elke gebeurtenis tot het zoveelste dingetje.

Christiaan WeijtsDe linkshandigen (blz. 68)

– Wanneer twee linkshandigen elkaar ontmoeten is er niet meteen herkenning.

Christiaan WeijtsDe linkshandigen (blz. 70)

– In het verborgene van elke linkshandige groeit een eigenwijs wezen wiens wereld zich gedraagt naar zelfgemaakte wetten.

Christiaan WeijtsDe linkshandigen (blz. 23)

– ‘België…’ zegt hij, of eigenlijk laat hij het woord door het interieur van de auto walsen als in een wijnglas.

Tommy WieringaEen mooie jonge vrouw (blz. 80)

– Wat een misvatting om te denken dat de wereld van jou is zodra je de voordeur achter je dichttrekt, je slaapmat en weekendtas achter in de auto gooit en de straat uit rijdt.

Maartje WortelIJstijd (blz. 37)

– Ze volgen een Rolls-Royce waarin een bruid en een bruidegom zitten die breeduit lachen terwijl de ruitenwissers met iedere zwiep over de voorruit hun gelukkige hoofden lijken af te hakken.

Maartje WortelIJstijd (blz. 53)

– Ik zit omringd door lege flesjes uit de minibar, halfnaakt en volgegeten op de rand van het zachte bed in mijn hotelkamer boven op de dood.

Maartje WortelIJstijd (blz. 61)

– Hij zegt dat de zee wel iets anders is dan het kruispunt waarop hij uitkeek vanuit zijn raam aan de Ceintuurbaan, dat hij daar gek geworden is van de langsdenderende vrachtauto’s – ‘Het zijn net tanks,’ zegt hij – dat de zee het enige is wat hem nog in beweging brengt.

Nominaties Tzum-prijs 2014

Frits AbrahamsAlles loopt altijd anders (blz. )

– De vrouwen waren in de zestig, wat door de oudste van hen benadrukt werd met die diepe bronchiale hoest van de Limburgse mijnwerkers van vroeger.

Jan van AkenDe afvallige (blz. 11)

– Een begin kon hij niet onderscheiden en om nu bij het einde te beginnen leek omslachtig, want zijn leven was verworden tot een eindeloze reeks herhalingen, zoals de rondgang van een blind gestoken muilezel die de maalsteen doet wentelen.

Walter van den BergVan dode mannen win je niet (genomineerd door Daan Stoffelsen, blz. 179/180)

– Dimphey zat naast me omdat ik zei dat ze daar moest zitten en jij zat tegenover ons en het was laat en je zat te wiegen en ik zag de slangen en ik wist dat ze er niet echt waren godverdomme maar ze waren er, ze waren er en ik zei het en ze begreep me niet en ze verdiende een tik maar ik gaf geen tikken als jij erbij was, en ondertussen zag ik ze in mijn ooghoeken, die slangen die slangen die slangen en je ging maar niet slapen al zei ik het honderd keer honderd keer en jullie schrokken toen ik met mijn hand op tafel sloeg en nu ga je naar bed.

Guus BauerHet geheim van Treurwegen (blz. 107, buiten mededinging)

– Een mooi welkom hebben we hier gekregen met een klompen- en vlooiendans, een zeemanslied, erwtensoep en schurftige barakken.

Alex BoogersWanneer de mieren schreeuwen (blz. 131)

– De lucht die zo grijs was toen hij stierf was een veeg over het wasbord waarop zijn honderden levens stonden beschreven die allemaal aan hem toebehoorden.

Johan de BooseGaius (blz. 115)

– Maar dat ene gezicht, geschapen uit alle rassen ter wereld, het verafgode en vervloekte gezicht, toebehorend aan haar wier huid rimpelde als het woestijnzand na de doortocht van de zuidenwind Notus, was er niet.

Johan de BooseGaius (blz. 123)

– In het begin zat de jongeman, die zich voorstelde als Fabio oftewel Bonenplanter, schaapachtig te grijnzen, zodat ik vreesde dat zijn kompas was verdraaid, maar na verloop van tijd bleek hij gewoon een geremde, sippe haasvreter te zijn.

Walter van den Broeck Het alfabet van de stilte (blz. 13)

– Ik dacht altijd dat het over koorts ging als ze het over menselijke warmte hadden.

Benjamin BurgRedder in nood (blz. 116)

– Op de eerste zaterdagochtend in april brengt Ivo Tempel zijn nieuwe auto -opnieuw een BMW, een 320nu- tot stilstand voor de droom van zijn ouders: een klein, wit huis in een lommerrijke laan, voortuin omgeven door een beukenhaag, eekhoorns in de bomen en rondom het opdringerige geluid van vogels, een droom die zijn vader niet lang heeft geleefd en waaruit zijn moeder nooit meer wil ontwaken.

Remco CampertHôtel du Nord (blz. 134)

– Gekluisterd aan zijn schrijftafel schreef hij een reeks gedichten en maakte zo zijn voornemen waar om zijn talent niet te verkwisten en zijn schrijven serieus te nemen.

Joris van CasterenEen been in de IJssel (blz. 59)

– In een interview met het Leidsch Dagblad merkte Maat op dat de vlinderstrik helemaal ‘geen statement’ was.

Willem ClaassenDe koe die de Waal over zwom (blz. 64-66)

– De was die buiten hangt bij de buren, de overbuurman die in zijn Landrover wegrijdt, zijn stal met hennen waar ik vele zaterdagen zwart heb gewerkt, het bordje ‘zachte berm’ dat er al eeuwen staat, het weiland met de pony die ik altijd even moet aaien, de moestuin, de hond van Hendriks die naar me toe komt en het hele stuk dat ik langs hun erf loop op een meter afstand naar me blaft tot ik voorbij ben en hij zich resoluut omdraait, het grindpad naar het huis met twee oude zussen, het prikkeldraad, de basket boven de garagedeur van de familie Lamers waar ik altijd jaloers op was, het enorme voetbaldoel van de familie Lamers met het veel te kleine veldje waar ik ook jaloers op was, de boomgaard waar onze hond een keer in verdween en pas twee dagen later vermoeid en vermagerd uit terugkeerde, de sloot waar we in de winter op schaatsten met dode visjes in het ijs, het oude schuurtje met de kleine ramen waar we met katapulten op schoten, de geur van pannenkoeken, de kiezelsteentjes in de scherpe bocht, mijn broer die met de tractor altijd veel te hard door die bocht reed terwijl ik naast hem zat en ik me goed vasthield en hoopte dat we niet om zouden vallen, de champignonkwekerij waar ik soms anderhalve kilo moest halen, de tuin van Van Lieshout waarin onze koeien toen ze waren uitgebroken diepe gaten achterlieten met hun hoeven, de oude vieze badkuip naast het huis van Sengers, het kleine bos met de dunne bomen, de tweede ingang naar onze wei waar ik me een keer had verstopt toen ik was weggelopen en iedereen me zocht en mijn neefje op de dijk had gekotst, het bordje ‘kersen te koop’, de verrotte vlaggenmast voor het huis van Driessen, de andere kant van de boomgaard waar onze hond voor twee dagen in verdween, het blauwe bord met ‘Beuningen’ waar een flinke deuk in zit, de grote weg waar onze kat werd doodgereden toen we verkleed waren als Zwarte Pieten en de weg overstaken en het zagen gebeuren, de grote weg waar ik tweehonderd meter met de tractor op heb gereden terwijl ik geen rijbewijs had en niet wist hoe ik moest schakelen, de vluchtheuvel, de afslag die ik het vaakst heb genomen, de afdaling die voelt als thuiskomen, de brandnetels, de rotte lucht waarvan ik nooit heb geweten waar die vandaan komt, de reiger naast de sloot, onze oprit, de brievenbus met daarin alleen maar post voor mijn vader, de tuin met aan de rand de knotwilgen, de stal, mijn vader met de hogedrukspuit, de achterdeur, de laarzen en de klompen bij de achterdeur, de mat, de wc, de jassen op de grond onder een veel te volle kapstok, het schilderij van Anton Pieck, de keuken, mijn moeder aan tafel met thee en de koekjestrommel, mijn verhuisdozen in de hoek, mijn broer die uit de computerkamer komt en vraagt: ‘Ben je nog niet weg?’, mijn gehandicapte zus die uit de woonkamer komt en zegt: ‘Ik ben blij als je weg bent’, mijn vader die in zijn overall in de deuropening staat en vraagt: ‘Ga jij de koeien omjagen? Het is de laatste keer dat je dat kunt doen’, en ik die even aarzel, ze alle vier op mij zie wachten, mijn moeder, mijn broer, mijn zus, mijn vader, en dan zeg: ‘Ja, da’s goed, ik ga ze halen’.

Willem ClaassenDe koe die de Waal over zwom (blz. 93)

– Het moment dat mijn vader een letter op het toetsenbord zoekt, zijn boerenwijsvinger zwevend in de lucht, als een vogel boven het land, ‘B, waar is de B’ mompelend, en ik hem film, grinnikend, met een camera die trouwens ook behoorlijk achterhaald is.

Willem ClaassenDe koe die de Waal over zwom (blz. 101)

– ‘Ben je lekker aan het rondkijken?’ vraagt mijn vader in het zwembad, waar we aan een plastic tafel zitten terwijl de bikini’s voorbij trippelen.

Saskia de CosterWij en ik (blz. 46)

– Voor een vrouw als Mieke is de wereld geen ronde bol of platte pannenkoek, maar een doolhof met veel ingangen en slechts één uitgang die je enkel kan vinden met het kompas van een moreel hoogstaande opvoeding.

A.H.J. DautzenbergDe rafelranden van de moraal (blz. 78)

– Mensen zijn uiteindelijk banger voor seks dan voor moord.

Mathijs DeenDe Wadden (genomineerd door Erik Nieuwenhuis, blz. 41)

– Toen de Romeinen over hun verwaarloosde wegen het noorden verlaten hadden, met plunderende Barbaren in hun spoor, en er in het land tegen de Noordzee niet meer achterbleef dan een uitgedunde bevolking van thuisblijvers, dwaalgasten en kwelderschuimers, terwijl dieper landinwaarts alleen in de zomermaanden nu en dan een ossenkar met een slecht geschoren koning door de kuilen en plassen van de stille wegen hobbelde, om bij eigenzinnige boeren in de grub te pissen, geschillen te sussen, wrakke geschenken uit te wisselen en met veel omhaal te praten over niet aanwezige anderen, over roofdieren langs de wegen en natuurlijk heel veel over vroeger en wie er onderhand allemaal dood waren – toen dus hield de zee zich een tijd in, alsof ze dit verwaaide gebied de kans wilde geven om op adem te komen voor wat komen ging.

Mathijs DeenDe Wadden (genomineerd door Erik Nieuwenhuis, blz. 174)

– Even luchtdicht gekist als het walvisspek, diep in het koele ruim tussen de vaten vastgesjord tegen de gang van de zee, zo voeren de doden thuis.

Renate DorresteinDe blokkade (blz. 59)

– Ik ben een verdienstelijke tarotlezer, maar dat is economisch gezien net zo nuttig als best een beetje leuk harp kunnen spelen.

Renate DorresteinDe blokkade (blz. 77)

– De critici thuis hebben niet in de gaten dat schrijvers het begin van de voedselketen vormen en dat zij slechts mee-eters zijn.

Maxim FebruariDe maakbare man (blz. 110)

– In mijn latere puberteit zocht ik in openbare bibliotheken wel naar informatie over transitie, maar vrolijk werd ik niet van het welzijnsproza en de gewoonte transseksuelen te beschrijven als een grauwe en kansarme woekering aan de zelfkant van het bestaan.

Paul GellingsAugustusland (blz. 68)

– Sinds die dag kromde de achterdocht meer dan ooit haar rug, ontblootte verbetenheid haar ondertanden, verfde jaloezie haar tong zwart.

Elke Geurts De weg naar zee (blz. 34)

– Tessa zag het slanke silhouet wel wegspurten, het water opspatten, ze hoorde ook het gillen, maar het had verder niets met haar te maken, het was alsof ze haar hele leven bij elkaar gedroomd had tijdens een dagje aan het strand en het plaatje nu voor het eerst echt klopte.

Wouter GodijnHoe ik een beroemde Nederlander werd (blz. 8)

– Het getier leek af en toe zichtbaar te worden: een vleeskleurige wolk boven de jongenshoofden, die plotseling verscheen en verdween, telkens van vorm veranderend.

Wouter GodijnHoe ik een beroemde Nederlander werd (blz. 17)

– Zijn blik stak de sloot over, hipte wat rond (ben een mus geworre) tussen de volkstuintjes aan de overkant van het water (als er een goeie storm komp lasert dat schuurtje só uit ulkaar kijk die kasse voor tomatuh seker die frouw hep wel een érg dikke kont), snuffelde even aan de elektriciteitsdraden boven de spoorlijn daarachter en begon vervolgens op te stijgen, almaar hoger, tot hij bleef rusten op de ‘berg’ – eigenlijk niet meer dan een hoge heuvel, ten westen van de stad.

Wouter GodijnHoe ik een beroemde Nederlander werd (blz. 115)

– Mijn dood – voor haar – zou een verrassend feestelijke gebeurtenis zijn, kinderverjaardagachtig, met slagroomtaart, kwakende toeters, slingers met moeiteloos op elkaar rijmende kleuren, en dan nu, jongens en meisjes, de grote verdwijntruc.

Wouter GodijnHoe ik een beroemde Nederlander werd (blz. 118)

– Toen ik de volgende morgen wakker werd te midden van verlaten lakens in een Marthaloosbed, alleen haar geur was nog met jubelende nadruk aanwezig, aanvaardde ik dat met de grootmoedigheid van iemand die meent dat hij die dag tegen een stootje kan.

Wouter GodijnHoe ik een beroemde Nederlander werd (blz. 122)

– Een getrouwde schrijver die je van tijd tot tijd bezoekt voor een overspelig herdersuurtje of een paar dagen verhitte romantiek is vanzelfsprekend aantrekkelijker dan een gescheiden schrijver zonder vaste verblijfplaats, die zwetend en riekens naar de drank waarmee hij zich de vorige avond heeft gekalmeerd, aan elke arm een uitpuilende koffer, je appartement komt binnensukkelen en werktuiglijk neerzijgt in de pijpstoel, waar hij losbarst in een klaagzang over zijn ex-vrouw, met als belangrijkste thema’s: hoe erg hij haar mist en hoe onrechtvaardig ze hem behandelt.

Miriam GuensbergPoolse tranen (blz. 187)

– Aanvankelijk kent ieder sterven naast fnuikende, bijtende ontsteltenis een vreemd soort euforie: de schijn van een verhevigd samenzijn.

Erik Harteveld (en A.L. Snijders)Koude oorlog aan de IJssel (blz. 27)

– De Westerse mannen vallen op hun knieën voor een vrouw met een diepe ziel en een gevoelen dat aan bijna-weten grenst, daar Westerse vrouwen deze eigenschappen in het geheel ontberen.

Daan Heerma van VossDe vergeting (blz. 156)

– Wat is het toch prachtig om een Nederlander te zijn: de alcohol is vies maar goedkoop, net als de kaas, de ramen gaan naar buiten open, de snolletjes liggen voor het oprapen, van soa-Roos tot Doofpot Polly tot Cocaïne Katie; iedereen wil iets van je, de doktoren dragen je op handen, iedereen doet alsof hij arm is of anders obsceen rijk, en je mag gratis en voor niets op alle anderen kankeren, niemand gaat ooit dood en voor de talentlozen is er altijd nog het studentencorps.

Daan Heerma van VossDe vergeting (blz. 244)

– Elke maaltijd is lekker als je het licht genoeg dempt.

Thomas Heerma van VossStern (blz. 100)

– Geleidelijk werd hij een type dat hij zelf vroeger meewarig had bekeken, iemand die zijn ogen neersloeg zodra een onbekende hem langer dan twee tellen aankeek, die ’s ochtends via de kortste route naar de Pedagogische Academie ging en, hij kon het niet helpen, opluchting voelde als hij aan het eind van de middag de voordeur weer achter zich dichttrok.

A.F.Th. van der HeijdenDe helleveeg (blz. 9)

– Als tante Tiny ergens de woonkamer binnen kwam, al was het bij wildvreemden, trok ze meteen een helgele stofdoek uit haar jaszak om er links en rechts een terloopse veeg mee over de armleuningen van het meubilair te geven.

A.F.Th. van der HeijdenDe helleveeg (blz. 9)

– Sinds haar huwelijk met Koos Kassenaar kleedde tante Tiny zich als een dame, maar dat belette haar niet om onder haar bontmantel, over jurk of deux-pieces, een dienstbodeschortje te dragen: je wist nooit of er na binnenkomst bij iemand niet terstond aangepakt moest worden.

Stefan HertmansOorlog en terpentijn (blz. 11)

– De verste herinnering die ik aan mijn grootvader heb, is die aan het strand van Oostende – een man van zesenzestig, keurig in het nachtblauwe pak, heeft met de blauwe strandschep van zijn kleinzoon een ondiepe put gegraven warvan hij de opgeworpen rand heeft afgeplat, zodat hij en zijn vrouw daar enigszins gerieflijk kunnen zitten.

Stefan HertmansOorlog en terpentijn (blz. 30)

– De harten lagen uitgesneden naast de tongen, de koppen werden per kilo verkocht, en de ogen die je aankeken vanaf de koperen schaal die aan de hunsel bungelde – zo werd de handzame weeghaak door mijn grootvader genoemd, een verbastering van het woord ‘unster’ – stonden star alsof er diep werd nagedacht voorbij de grenzen van de overal aanwezige dood, een dood die dichter bij het leven stond dan alles wat ik, die nooit een oorlog heb meegemaakt, in mijn leven heb gezien.

Stefan HertmansOorlog en terpentijn (blz. 35)

– ’s Avonds, in zijn smalle bed in de overvolle kinderkamer boven, kon mijn grootvader zijn ouders met elkaar horen praten in de oude keuken, afwisselend de bromstem van zijn vader en de zachte replieken van zijn moeder, de beurtzang van een grote bromvlieg en een tortelduif, waardoor hij vredevol in slaap kon vallen.

Stefan HertmansOorlog en terpentijn (blz. 67)

– Ik volg de streken van het penseel en raak daarmee de beweging van zijn vingers aan, op deze stille, koude kei, zoals ik ooit zijn voorhoofd aanraakte toen hij gestorven was en ik geschrokken dacht: heb ik ooit iets gevoeld dat kouders is dan dit voorhoofd, waarom opent hij de ogen niet en spreekt hij niet tot mij?

Stefan HertmansOorlog en terpentijn (blz. 195)

– Een voor een vielen we in een bodemloos diepe slaap, een slaap die leek op het langzaam doven van een licht, een groot ver licht dat enkele uren later al opnieuw door het kleine kelderraam priemde, terwijl de vogels als gekken floten in de oude appelbomen en een haan kraaide op de mesthoop bij de kapotgeschoten schuur.

Stefan HertmansOorlog en terpentijn

– Hij was geboren in 1891, zijn leven leek niet meer geweest te zijn dan het over elkaar heen springen van twee cijfers in een jaartal.

Stefan HertmansOorlog en terpentijn (blz. 207)

– Zo zagen we hen, de fijnneuzige boodschappers van een verdoemde wereld, op de vlucht voor het onbegrijpelijke armageddon, aan land komen, het water uit hun pelzen schudden, zonder ergens acht op te slaan langs onze loopgraven rennen, blind op de vlucht als lemmingen.

Stefan HertmansOorlog en terpentijn (blz. 207)

– Als vermomde engelen van de dag des oordeels verdwenen de doorweekte spookwezens weer uit het zicht, springend over de in het grauwe ochtendlicht zwartblinkende moddervlakte.

Stefan HertmansOorlog en terpentijn (blz. 230)

– We worden hard en zijn sentimenteel; we lachen en janken door elkaar; we slapen wakend en waken slapend; we ruziën met onze armen om elkaar heen geslagen, we halen uit naar elkaar terwijl we de schouders ophalen; niets blijft nog op zijn plaats in onze lijven en gedachten, we ademen zolang we leven en we leven gewoon omdat we ademen, zolang het duurt.

Stefan HertmansOorlog en terpentijn (blz. 37-38)

– De wereld waarin hij voor 1900 opgroeide, was vervuld van geuren die inmiddels grotendeels verdwenen zijn: een leerlooierij gaf in de ijle septembernevel haar niet te delgen stank af, de tenders met ruwe steenkeel reden af en aan in de donkere wintermaanden, de geur van de paardenvijgen in de straten konden, in de eerste ochtenduren, voor de nog sluimerende jongen bij het kierende raam de illusie wekken dat hij ergens op het land vertoefde, net als de overal in de stad nog aanwezige geur van hooi, kruiden en gras; de doordringende geur van oud hout en vochtige jute domineerde de schemerige winkels waar zout, suiker, meel en bonen nog per schepel werden afgewogen en zonder verpakking in de meegebrachte tasjes en bussen van de koopster werden gegoten – en vrac, zoals men zei.

Stefan HertmansOorlog en terpentijn (blz. 234)

– De tijd woord eentonig duur, de duur verliest zijn richting, de richting maakt plaats voor stilstand en verveling, verveling maakt onverschillig en loom, de dagen glijden dor onze vingers.

Gerrit KomrijTwee punt nul (blz. 105)

– Wat we van eenzaamheid zijn gaan vinden komt een beetje overeen met wat we van de dood zijn gaan vinden – we schrikken ervan, alsof ons iets onrechtvaardigs wordt aangedaan.

Kees van KootenDe verrekijker (blz 45)

– Vroeger, vroeger, nee, nóg veel vroeger, toen de telefoontoestellen nog van bakeliet waren, kon je je vrije hand kalmerend met de opkrulbare draad van de hoorn laten spelen, maar nu sta ik er helemaal alleen voor.

Tom LanoyeGelukkige slaven

– Toon de mens een zwerfkat, een stapelwolk of een treurwilg en hij zal in alle drie iets herkennen van zichzelf.

Erik LindnerNaar Whitebridge (blz. 170)

– De bomen lijken op treurwilgen, hun bladeren hangen zwaar van de regen aan de zijkant van het Loch, ze lijken op moppen omgekeerd op een stok.

Margriet de MoorMélodie d’amour (blz. 53)

– Atie wist – zoiets voelt elke vrouw – dat ze er in het licht onder twee perkamenten kapjes bijzonder jong en mooi uitzag, het melkboerenhondenhaar zijdezacht glanzend met een rossige tint.

Hans MünstermannMischa (blz.199)

– In het gesteente de verwrongen moeder en de sombere vader, in de aderen van het erts het gejammer.

Jamal OuariachiVertedering (blz. 30)

– Vies woord, aromagaatjes.

Rascha PeperHandel in veren (blz. 48)

– Ze had juist een werkgroep Amerikaanse literatuur na WO II achter de rug en wanneer ze naar de foto’s keek die daarbij hoorden, werd ze behalve door de lacherigheid die iedereen overkwam bij het zien van de gevleugelde auto’s, de vetkuiven en de laktasjes ook bevangen door een heimweeachtige vertedering over de onschuld van die dagen, toen alles wat nu met een knipoog bezien, geïmiteerd en geparafraseerd wordt, nog echt en serieus bedoeld was.

Ilja Leonard PfeijfferLa Superba (blz. 66, genomineerd door Giny Backers)

– Het was het witte uur na het middagmaal, de blanke pagina waarop hooguit iets met potlood wordt gekriebeld in geheimschrift, iets om onmiddellijk weer uit te gummen zodra de rolluiken omhoog worden getrokken en het leven opnieuw zwart op wit een aanvang neemt met bonnetjes, bestellingen en bezwaarschriften.

Ilja Leonard PfeijfferLa Superba (blz. 26)

– Alsof ik een breekbaar ivoren artefact met witte handschoenen uit de kluis haalde om ter beschikking te stellen aan een van verre toegereisde wetenschapper of alsof ik een broos en teer wier aan de oppervlakte schepte van een vergeten, spiegelglad meer met onpeilbare diepten, zo haalde ik het been uit de IKEA-kast en legde het op tafel.

Ilja Leonard PfeijfferLa Superba (blz. 51, 52)

– Je bemint een vrouw met de passie van een man die tegen beter weten in voor de zoveelste maar nu definitief laatste keer besluit te geloven in de eeuwigheid, die zodra je eenmaal doorhebt dat zij welbeschouwd alleen in je fantasie bestaat voor de volgende keer verrassend kort blijkt te duren, waarna je haar dumpt en als jelater terugdenkt aan die zoveelste mooiste tijd in je leven en je dagboeken herleest waarin je gevoelige strelingen natrillen in de zinderende blindheid van je zinsbegoocheling, stijgt er een geur van rotting op die je bijkans of waarlijk doet kotsen vanwege je eigen naïeve romantiek.

Ilja Leonard PfeijfferLa Superba (blz. 280)

– Soms ligt er in het donkere gat van de nacht voorbij sluitingstijd aan het einde van de dievensteeg San Bernardo aan de uiterste buitenkant van het labyrint in het verwaarloosde en vergeten stuk na Via delle Grazie, waar je de vismarkt en het rottende water van de haven kunt ruiken, een nachtclub.

Ilja Leonard PfeijfferLa Superba (blz. 281)

– Ik zit als het silhouet van een midnight-cowboy aan de plakkerige bar met een veel te sterke negroni in mijn van levenswijsheid verkrampte knuisten en voer met lage stem in laconische oneliners gesprekken met acteurs die niet meer uit hun woorden komen en misschien daarom of om een andere reden die ze niet meer kunnen achterhalen tranen in hun ogen krijgen en mij, in de veronderstelling dat ze een nieuwe vriend hebben gemaakt, van hun laatste centen grienend nog een negroni aanbieden.

Frans PointlDe laatste kamer (blz. 129)

– Hun dagelijkse monotonie op de gesloten afdeling werd tweemaal per week onderbroken door het ballonspel.

Frans PointlDe laatste kamer

– Aan de overkant schommelde een corpulente teckel met afstandsbediening; aan het uiteinde van zijn riem voerde hij of zij een lange magere vrouw met zich mee.

Pjerooo RoobjeeDe zomer van de neusbloedingen (blz. 7)

– Naar aloude gewoonte lag, naakt op een al te winters kuise zomerslag na, Thilo te midden de ligusters melkwit naar de wijdte van het niets te staren, toen in het harde licht van een derde julidag zijn moeders bovenlijf aan hem verscheen achter het goedkoopste keukenvenster van de hele pronkzieke verkaveling der Engelenpoort, een van die plekken uit boeken waar volgens de statistieken iedereen op een mens gelijkt, niemand in eigen vuiligheid vergaat en nergens een druppel bloed wordt vergoten.

K. SchippersVoor jou (blz. 62)

– Betekenis die je niet opvalt is een vorm van vrijheid.

Allard SchröderDe dode arm

– Hij verbaasde zich over de vele vrouwen op straat en liep verdoofd en schuw door het lawaai bijna onder een auto.

Barry SmitOm het nu (blz. 12)

– Ik pak een biertje uit de koelkast, ga op een van de drie scharrige banken zitten roken en kijk naar buiten over aangeveegde straatjes en de stapels zielloos materiaal waarin de ambtenaren wonen.

Barry SmitOm het nu (blz. 59)

– Aan de bar zitten twee stukgezopen mannetjes gekleefd, van het soort dat nog wel eens Old Spice heeft gedronken.

Susan SmitGisèle (blz. 129, genomineerd door M. van Kampenhout)

– Hij bleef naar haar staan kijken, naar de krachtige slagen waarmee ze door het water kliefde, de vrijheid die sprak uit een vrouw alleen, badend in een oneindige zee.

A.L. Snijders (en Erik Harteveld)Koude oorlog aan de IJssel (blz. 168)

– De man die altijd dacht aan kameeldrijvers in Buiten-Mongolië en zijderupsen in het Keizerrijk China, die man was dezelfde die altijd in zichzelf sprak als hij door de uiterwaarden liep en naar de vogels, de jagers en de hazen keek.

A.L. Snijders (en Erik Harteveld)Koude oorlog aan de IJssel (blz. 163)

– Toen ik werd opgeroepen naar de Sarphatistraat te komen voor de medische keuring van het leger, schrok ik.

F. StarikMoeder doen (blz. 190, genomineerd door Lolies van Grunsven)

– Ik bezoek moeder, of bereid me erop voor om moeder te bezoeken, of ik schrijf op dat ik moeder heb bezocht, of ik lig op de bank en lees een boek om mijn gedachten te verzetten, of ik lig op de bank en kijk een sentimentele film en dan is mijn gezicht na afloop nat van tranen, en dan voel ik me op een duistere wijze toch gesterkt, meegenomen, voor negentig minuten bevrijd uit de tredmolen van mijn gedachten, alsof zich toch een kans aandient om haar te bevrijden, alleen ik zie de kans nog niet, ik kijk verkeerd, ik denk niet goed, ik zie iets over het hoofd, dat kan niet anders.

F. StarikMoeder doen (blz. 243, genomineerd door Lolies van Grunsven)

– Het is weer kleuren geblazen en moeder kleurt weer principieel niet mee.

Thomas VerbogtKleur van geluk (blz. 163, genomineerd door Ton van der Molen)

– Alles gebeurt één keer wezenlijk en die ene keer is alle keren, al die andere keren weet je wat het is, je kunt er niets van uitleggen, maar daar gaat het ook niet om, uitleggen doe je ook niet voor jezelf.

Dimitri VerhulstDe laatkomer (blz. 11)

– Het is zelden een cadeau om je jeugd een tweede keer te moeten beleven.

Dimitri VerhulstDe laatkomer (blz. 16)

– Alle betere ideeën in de wereld kennen het rijpingsproces van een overjarige brokkelkaas.

Dimitri VerhulstDe laatkomer (blz. 18)

– Omdat het volk in deze regionen spreekwoorden behandelt als een dogma, en dus klakkeloos aanneemt dat er, daar waar rook is, ook vuur moet zijn, bestaan er ongetwijfeld mensen die mijn vrouw geloven als ze weer eens heeft verspreid dat ik een onverbeterlijke dronkaard ben.

Dimitri VerhulstDe laatkomer (blz. 23)

– Mensen van mijn leeftijd hebben geen Facebook of andere sociaalderigs met een computer vandoen om de eenzaamheid een loer te draaien, neen, wij komen elkaar in real life met gruwelijke regelmaat tegen op begrafenissen en onderhouden zodoende onze contacten met de uitgedunde buitenwereld best vanzelf.

Dimitri VerhulstDe laatkomer (blz. 25)

– Toch gooien wij, gepensioneerden, verbolgen ons televisietoestel stuk als daarop een twintiger is te zien, parmantig zichzelf belichtend met het aureool dat hij zich droomt, een snaak in pak, met het zelfvertrouwen van iemand die zonet zijn twee auto heeft gekocht, bewerend dat hij zijn geloof in de sociale zekerheid helemaal heeft opgegeven, dat hij niet deelneemt aan de stakingen tegen de rechtste hervormingen,, want dat hij geen zin heeft om de pensioenen mee te betalen van al diegenen die zich op hun vijfenzestigste definitief hebben uitgeprikt.

Dimitri VerhulstDe laatkomer (blz. 30)

– Het is onvermijdelijk in ieder mensenleven dat men op een bepaald ogenblik, soms met een reden maar dikwijls ook gewoon zonder, terugkeert naar één van de kleine kantelpuntjes in het bestaan.

Dimitri VerhulstDe laatkomer (blz. 32)

– Die zomermiddag moest de moederkloek nodig haar afkeer voor subtiliteit demonstreren en stond ze plots met een strip erectiemedicijnen in de tuin.

Dimitri VerhulstDe laatkomer (blz. 44)

– Eigenaardig genoeg heb ik ervoor gekozen om een rol te spelen in het stuk dat ik altijd al het meeste vreesde: dementie.

Dimitri VerhulstDe laatkomer (blz. 69)

– Moeilijk te zeggen wat mij het meest stress heeft bezorgd: te slagen voor mijn eindexamen als bibliothecaris, of vijftig jaar later een onvoldoende te behalen voor mijn Mini Mental State Examination, afgekort dus MMSE.

Dimitri VerhulstDe laatkomer (blz. 86)

– De schoonheid van een sober interieur had Moniek nooit gevat, wat verklaar waarom zij iedere vierkante millimeter in de Azaleastraat destijds moest volproppen met vazen, pauwenveren, kabouters, klokken e tutti quanti.

Dimitri VerhulstDe laatkomer (blz. 104)

– De bejaardengymnastiek onder begeleiding van een accordeonist en een geriatrische fysiotherapeut heeft mij nooit kunnen bekoren.

Dimitri VerhulstDe laatkomer (blz. 88)

– Waar eerder mijn echtgenote met handtas klemvast onder de oksel stond te pronken onder de Eiffeltoren, stak nu de afbeelding van een afgeprijsde prosciuttoham, € 1,99 voor 100 gram.

Wytske VersteegBoy

– De doden komen altijd weer naar boven en misschien is het daarom dat we grafstenen voor hen maken, van glanzend naar zwaar marmer, deuren die nooit meer open hoeven.

Joost de VriesDe republiek

– Felix zat in het hotelcafé op me te wachten, aan een tafeltje ter grootte van een frisbee, met zijn rug zo ongeveer in de kerstboom, maar wel met een royaal uitzicht op de Staatsoper.

Bert WagendorpVentoux

– Nergens is het gevoel van vriendschap en loyaliteit zo sterk als bij een groepje mannen op de fiets.

Dirk van WeeldenHet laatste jaar (blz. 28)

– De dubbele punt was een lievelingstoets op de schrijfmachine, het was een kleine bliksemschicht midden in de zin: een sprong.

Robbert WelagenHet verdwijnen van Robbert (blz. 57)

– Ik had natuurlijk over de inrichting van haar huis kunnen beginnen – ‘mooie sierkussens’ – of over het couplet dat zojuist begon – ‘interessant eindrijm’-, maar in plaats daarvan boog ik me over haar heen en begonnen we te kussen.

Robbert WelagenHet verdwijnen van Robbert

Ze zei een keer dat mijn lichaamshouding uitdrukte dat ik me niet wilde voortplanten.

Gerwin van der WerfLuchtvissers (genomineerd door Mathijs Deen, blz. 67)

– Stipte mensen van wie je niet weet wat ze gaan doen, zijn erger dan duisternis in een woud met wandelende bomen.

Aukelien WeverlingHet land (blz. 10)

– Het eindeloos turen naar de einder in het groene grasland van een veenpolder waar geen eind aan leek te komen, zo plat, zo gelijkmatig, elke fantasie in turf gedroogd en opgebrand, en er was alleen maar die einder waar je naar kon turen en alles, alles om je heen rook naar koeienstront en vergane glorie.

Miek ZwambornDe duimsprong (blz. 199)

– Ik dacht de honden terug op het plein, braaf bleven ze wachten.

Miek ZwambornDe duimsprong (blz. 220)

– Herinneringen bedelven de aanblik van het moment.

Miek ZwambornDe duimsprong (blz. 235)

– Ultiem catastrofelandschap, Alpenvergezicht, Italiaans landschap, onbedorven panorama’s, wild romantische uitzichten van verval dat nog maar net tot stilstand is gekomen.

Miek ZwambornDe duimsprong (genomineerd door Arjan Peters, blz. ?)

– Onze blikken werden hoorbaar en in plaats van de tentoongestelde objecten alleen met de ogen af te tasten, raakten we ze met de vluchtige lichtbundel daadwerkelijk even aan alsof we de dingen streelden door het glas van de vitrine heen.

Het Grote Gebeuren 2013

Nominaties Tzum-prijs 2013

Özcan AkyolEus (blz 63)

– Na een hoop sms’jes over en weer kregen Levine en ik verkering, tot minachting van alle batsen op het mbo, die niet konden bevatten dat ik met zo’n ‘makkelijk Nederlands wijf’ aanpapte.

Özcan AkyolEus (blz 95)

– De meeste mensen lagen thuis in hun nest, niks aan de hand, alleen een eventuele ontmoeting met zwervers, zuipschuiten, crackheads, politie of ander tuig baarde ons een beetje zorgen, maar wij waren met vier man sterk.

Özcan AkyolEus (blz 141)

– Het was tekenend voor de verhoudingen: moeder die elke dag in de keuken zwoegde, en vader, de ongelooflijke lapzwans, die het er flink van nam in het leven.

Özcan AkyolEus (blz 258)

– Na een alledaagse werkweek in Zwitserland die vrij sober verliep – het letterlijke en figuurlijke hoogtepunt waren de vele bergen – stond ik weer met stapels geld in mijn kamertje.

Özcan AkyolEus (blz 264)

– Ik kreeg een kartonnen bekertje thee en een stuk brood met kaas, dat nog een beetje bevroren was omdat ik door de aanstaande reis eerder ontbeet dan de andere boeven gewoonlijk deden.

BernlefOnbewaakt ogenblik (blz. 37)

– Een interieur sluipt uit zijn oorspronkelijke behuizing en vestigt zich, helemaal of ten dele, in een later of eerder huis.

Anton BrandLaatste reis (blz. 84, ingestuurd door Giny Backers)

– Geboren op schrikkeldag, gestorven op vrijdag de dertiende.

Anton BrandLaatste reis (blz. 188, ingestuurd door Giny Backers)

– In de Apulische stadjes waar het respect en de feestvreugde zulke koortsachtige, bijna hilarische – of toch: hysterische? – vormen aannamen, leeft niemand meer die zich nog een verhaal van een overgrootouder herinnert over de doorkomst van een trein met een als chapelle ardente ingerichte fourgon, met daarin een kist met roemrijk gebeente.

Jelle Brandt CorstiusUniversele Reisgids voor Moeilijke Landen (blz. 117)

– Alcohol is de smeerolie van de sociale contacten en maakt vrienden en littekens voor het leven (onder aan de kin in mijn geval).

Jelle Brandt CorstiusUniversele Reisgids voor Moeilijke Landen (blz. 147)

– Als zeer veel mensen in jouw ogen ongebruikelijk gedrag vertonen, betekent het dat het in dat land wel gebruikelijk is.

Jeroen BrouwersRestletsels (blz. 234)

– Ultraprotestante folklore voor domme mensen, opgeschreven in kokette parfumstijl met beige leren bekleding, biografisch even auto als een Maserati.

Joost ConijnPiloot van goed en kwaad (blz. 30)

– Sleutelen aan een vliegtuig is denken aan de dood.

Joost ConijnPiloot van goed en kwaad (blz. 31)

– Een mens heeft een horizon nodig.

Joost ConijnPiloot van goed en kwaad (blz. 51)

– We praten om elkaar vast te houden boven de zee en niet in stille gedachten naar beneden te storten.

Ann de CraemerDe seingever (blz. 43)

– Elfhonderd meter en een paar bochten verder had ooit het huis gestaan waar hij was opgegroeid en dat er vandaag niet meer was, maar nog steeds kon hij zich, zittend voor zijn keukenraam, precies de plek voor de geest halen waar vroeger zijn moeder door haar eigen venster naar buiten keek terwijl ze hun borden stond af te wassen.

Mira FeticuLief kind van mij (blz. 139-140, ingezonden door Arthur de Jong)

– Ja, mam, ik ben geen goede vrouw voor Uw zoon, ik ben geen goede vrouw voor geen enkele Zoon, ik houd niet van Zonen, ik houd van mijn man, ik ben geen goede huishoudster en ik houd van kleren en sieraden, ik heb wel de Bijbel gelezen, ja, ik ben ook christen, heel Roemenië is christen, ja, mam, misschien weet U dat, ja, het is niet erg dat ik iedere keer huil in de kleine wc van Uw huis, mijn eigen moeder is gemener dan U, de tranen maken mijn ogen mooier, voor mijn mooie ogen is Uw zoon naar Roemenië gekomen, of niet, ja, mam, ik heb olie gemorst op het tapijt in Uw vakantiehuis, het spijt me, maar de oliefles wilde niet met mij kletsen en maandenlang heb ik in Uw dorp geen mens gezien, geen buurman of buurvrouw, ik heb alleen eenmaal de schoenen van een buurman gezien, hij had de schoenen buiten gelaten en toen, verrast, wilde ik tegen de oliefles zeggen: ‘Kijk, de schoenen van de buurman willen gedag zeggen’, maar de stomme oliefles had geen verstand van onzekere schoondochters die niets weten over het leven, zelfs niet hoeveel water je moet sparen als je een douche neemt; ja, mam, ik heb wel van Marcus gehoord, in Roemenië mochten wij ook lezen, heeft Uw zoon U dat nooit verteld, ja, Ceauşescu wilde graag dat we goed zouden lezen, liever Lenin dan het evangelie van Marcus, maar waren niet beiden de zoons van hun lieve moeders?

Mira FeticuLief kind van mij (blz. 182, ingezonden door Arthur de Jong)

– Omdat ze geen zwarte bergen in de verte hadden, maar wateren en luchten, namen de ogen van de mensen toen de magische en veranderlijke kleur van de luchten en wateren aan.

Esther GerritsenDorst (blz. 16)

– Ze staart naar de brandkasten in de etalage van de sleutelzaak, op zoek naar passende gedachten, en is zelf tamelijk tevreden met: straks zal ik kunnen denken: hier zat ik toen ik net had gehoord dat mijn moeder doodging.

Esther GerritsenDorst (blz. 66, ingestuurd door Kim ter Beke)

– Hij neukte haar en hij zei: ‘O jezus, o jezus, die kont. O jezus,’ en zij dacht: aaba en dan wist ze dat hij al had zitten drinken, want alleen als hij dronken was sprak hij in aaba-schema’s.

Ronald GiphartDe wake (blz. 77)

– Vorig jaar hadden de bewoners in de weken voor kerst de gevel van hun vervallen herenhuis versierd met een lange sliert lichtjes in de vorm van ‘een erectiel voortplantingsorgaan inclusief het scrotum’, zoals mijn biologieboek het noemt.

Arnon GrunbergDe man zonder ziekte (blz. 184)

– Ongeveer een week nadat hij in zijn ondergrondse cel is afgeleverd krijgt hij bezoek van een medewerkster van de Zwitserse ambassade, die hem begroet met de woorden: ‘ Daar bent u eindelijk. Ik zoek u al een tijdje.

Karel ten Haafvan de straat (blz. 79)

– En zo zie ik een ontroerend detail vlak boven de aanzet van haar wat rimpelig decolleté, iets links van het midden, rechts voor de beschouwer: wildgroei op een verouderend lijf, als een tache de beauté, als een ietwat afgezakte mouche, een vertederend klein kleur- en haarloos wratje.

Kees ’t HartHotel Vertigo (blz. 168, ingestuurd door Daan Stoffelsen)

– En dat je me in dat café aftrok, niet aan de Oude Gracht, aan de Verwersdijk, gewoon aan de bar, jezus ja, maar ik kwam niet klaar, nee, je gleed bijna van de kruk, volgens mij zag de barkeeper het, hij zei niks, je was zo mooi, zo mooi, je was gewoon geil Vin, ik ben altijd geil op je geweest, weet je dat, je hebt de mooiste kut van de wereld, god jij, jij met je kut, ik hou van je, je moet zulke dingen niet zeggen, je kijkt te veel naar soapseries, toch hou ik van je, je moet me vergeten, ik ga je niet vergeten, doe nou maar je best me te vergeten, daar ga ik niet mijn best voor doen hoor, dat lijkt me niks, niet aan me denken, aan hoe ik er nu uitzie, waarom niet, je ziet er toch gewoon uit, neem nou maar een vriendin, die ene laatst, die van kantoor, hoe heet ze, die kwam bij je staan, ja maar die is gewoon getrouwd met Van Stoor, nou, wat maakt het uit, je hebt een keer verteld dat je op haar geilt, ja, maar niet zoals ik op jou geil, ze heeft mooie borsten, ja jezus, jij ook, ik had mooie borsten, je hebt mooie, ik had ze, zie je, nou lachen we weer, en dan kun je eindelijk naar San Francisco, naar Hitchcock, die is allang dood, ja, dat had je gedacht, ik ga niet naar San Francisco, ga nou maar, misschien leeft ze nog, hoe heette ze, Lee, ja, Lee, ga nou maar slapen, ja hoor, ga maar slapen, ja.

Marjolijn van HeemstraDe laatste Aedema (blz. 35)

– De rijen portretten deden me denken aan het soort figuur in een biologieboek waarin je een aap langzaam in een mens ziet veranderen.

Kristien HemmerechtsHaar bloed (blz. 18)

– De ogen van de oude baadden in een vochtig waas, waardoor het leek alsof hij permanent treurde.

Hanneke HendrixDe verjaardagen (blz. 79 ingestuurd door Noor Roelofs)

– Leuk is een gefiguurzaagd paardje, zei hij altijd als iemand het woord liet vallen.

Arthur JapinMaar buiten is het feest (blz. 157, ingestuurd door Saskia Kruize)

– Een onbestemde weerzin overviel haar soms, unheimisch als schemering boven de polder, en haar moeder, maar ook Laura, leken van die lichtjes, trillend in de verte, ergens aan de overkant van de wetering, waar je zo graag heen zou willen, maar je durft zo laat dat hele eind niet meer.

Marco KamphuisHavik (blz. 57, ingestuurd door Bianca Limpens)

– Iedere avond als de gongslag van het journaal klonk en het gezicht van Rien Huizing in beeld verscheen, dacht ik als een soort toverformule: nu zitten ze aan de thee – en dan voelde ik me gelukkig omdat ik dankzij deze wetenschap in Esthers huiselijk leven doordrong, zover zelfs dat ik voor mijn geestesoog heel duidelijk haar vader zag zitten, kaarsrecht in zijn blauwe uniform, zijn officierspet rustend op zijn knie, terwijl hij met mannelijke vastberadenheid zijn kopje thee hief, waar de damp van afsloeg.

Mensje van KeulenLiefde heeft geen hersens (blz 79)

– Maar ik houd niet van porno, ik word er droevig van, meer nog dan van tijdschriften die me zeggen hoe ik zou moeten leven.

Gerrit KomrijDe loopjongen (blz. 15)

– Meisjes buigen, vrienden staan pal.

Gerrit Komrij – De loopjongen (blz. 39)

– God was voor Arend een ander woord voor geestelijke luiheid.

Gerrit Komrij – De loopjongen (blz. 57)

– Hij fietst door de stad en geniet onverminderd van de lange, door huizenrijen omzoomde straten, die hem het gevoel geven door dakloze tunnels te rijden.

Gerrit Komrij – De loopjongen (blz. 63)

– Overal protesten, overal leeftijdsgenoten die het over de ‘strijd’ hebben, overal jongens en meiden die zich, over de ideale wereld discussiërend, al een eind dichter bij die ideale wereld voelen, maar ook de draaiorgels blijven spelen en de stoplichten worden nog altijd gehoorzaamd.

Gerrit Komrij – De loopjongen (blz. 123)

– Het leven wil zich maar moeilijk gewonnen geven, het trekt zich terug in een schuilhoek of hinderlaag, het balt zich samen in de botten, maar exploderen moet het.

Jan KostwinderHet bezinksel van de waarheid (blz. 28)

– Dat dacht ik toen ik twaalf was, gepest wed en vernederd, stotterde; mijn vader miste, mijn stiefvader haatte – ik dacht, ik schrijf het godverdomme allemaal op.

Jan KostwinderHet bezinksel van de waarheid (blz. 130)

– En nu zit ik in een halfleeg huis dat vies is en waar de plekken waar vanmorgen nog interieur stond littekens zijn.

Tom LanoyeHeldere hemel (blz. 37, ingestuurd door Joke van Overbruggen)

– Van Buren was een reus met ros haar en een rode nek, een mond vol porseleinen kronen en een lijf dat nog altijd geschikt leek om een triatlon te winnen.

Tom LanoyeHeldere hemel (blz. 47)

– Verlies, ouderdom, gêne, verraad – het zat in één persoon verenigd en kortgerokt te zwijgen in een fauteuil, pal tegenover haar.

Tom LanoyeHeldere hemel (blz. 59, ingestuurd door Joke van Overbruggen)

– Mescaline hadden ze nooit geprobeerd maar Vera herinnerde zich wel die ene keer dat zijzelf, op Bali, na hun eerste en meteen laatste experiment met magische champignons tegelijk ontzettend geil en intriest was geworden, en Walter alleen maar geil.

Erik NieuwenhuisMan van de wereld (blz. 112, ingestuurd door Mathijs H Deen)

– Nina staat opzichtig te tongzoenen met een trol van middelbare leeftijd die met haar stekeltjeshaar en zakkige spijkerbroek lijkt te zijn weggelopen uit de auditie voor een B-film over de jaren tachtig.

Arjaan van NimwegenWesterlingen (blz. 339, ingestuurd door Joost Baars)

– Hij stond op en waadde hele stukken door de kreken en plassen, land en water liepen in elkaar over, en in het laatste licht zag hij ver in het westen, achter het open water, andere bergen, vermoeide en verzonken rijken en nieuwe eilanden, pas gevormd en fris opgerezen uit de zee en bevolkt met meer Westerlingen, want de wereld liep door in een machtige cirkel, en als hij maar ver genoeg trok, zou hij achter zichzelf aan komen en zichzelf in de rug zien.

Arjaan van NimwegenWesterlingen (blz. 354, ingestuurd door Joost Baars)

– Ik heb er geen belang bij, ik ben getuige, voor mijn ogen voltrekt zich een tragedie, maar ik speel slechts een begeleidend basso continuo op het klavier.

Arjaan van NimwegenWesterlingen (blz. 360, ingestuurd door Joost Baars)

– Ik maak deze aantekeningen voor mijzelf, ik observeer mijn stemmingen & aandoeningen, tracht ze te analyseren en er vervolgens een lering uit te trekken die mij van nut kan zijn in het bepalen van mijn gedrag en de benadering van zekere hinderpalen op mijn levensweg, zowel verband houdende met zaken van handel & fortuin als met de betrekkingen tot anderen, en wel zo dat ik uit dit alles het grootste voordeel kan putten zonder andermans belangen onnodig te schaden.

Nelleke NoordervlietVrij man (blz. 38, ingestuurd door Hilly van Hassent)

– Het vuil had zijn moeder met een paar putsen water van zijn lijf geboend, maar de harde schil die zijn zachte jongenskern nu omhulde, kon zij niet zien en dus ook niet wegnemen.

Cees NooteboomBrieven aan Poseidon (blz. 151)

– Bus 92, bus 101, het zwart en oranje van de radiotaxi’s in het ijzige neon van de lampen buiten, beelden van oorlog, flarden muziek en de onbekommerde stemmen van mensen, een man in het zwart met een witte plastic zak en het zevende vliegtuig, een dode vriend ver weg, er gebeurt helemaal niets.

Th. van OsZelf bommen leggen (blz. 69/70, ingestuurd door Chris Gordon)

– Het liefst had hij het raam opengegooid en luidkeels over straat zijn begroeting geschreeuwd, de trappen af gehold, de straat op en hem daar omhelsd en gulzig gezoend, zo gulzig dat een toevallige passant vertederd het hoofd af zou wenden, een bejaarde zijn hoofd zou schudden over de jeugd van tegenwoordig maar dan terugdacht aan die eerste keer dat zij hem kuste en zijn tred werd kwieker, de bomen zouden hun eerste groene blaadjes openen, één voor elke seconde die hun welkomstzoen duurde zodat de straat een laan werd met gekroonde hoofden in lentegroen waaronder de tulpen en narcissen hun kopjes opstaken, openbloeiden in bloedrood en goudgeel en zo de perken vulden met de overdaad en de rafelranden van bloesemgeluk, en dat allemaal omdat hij de ramen naar de wereld opensmeet en het uitschreeuwde van het geluk dat zich samenbalde in de naam van ‘Mo!’, en dat zou hij ook gedaan hebben, echt gedaan hebben als hij een verkoopster bij de HEMA was geweest en Mo een blonde snowboarder.

Th. van OsZelf bommen leggen (blz. 217, ingestuurd door Chris Gordon)

– Doe het zelf: Knip en plak je eigen Koran.

Thomas RosenboomDe rode loper (blz. 109)

– Heel langzaam legde de limo de laatste meters af, en even langzaam splitste de menigte zich in twee helften, net of er een gordijn opening: een deel stond links van de heuphoge dranghekken, het andere deel rechts daarvan, en daartussendoor stak de rode loper als een vurige tong uit de keelholte, het portaal van de bioscoop.

Thomas Rosenboomhttps://www.tzum.info/2012/11/recensie-thomas-rosenboom-de-rode-loper/ (blz. 240)

– Alles was gezegd, maar de verbinding verbrak hij niet – even nog bleef hij luisteren naar haar glimlach, en hij glimlachte zo hard terug dat zij die van hem vast ook kon horen.

K. SchippersOp de foto (blz. 78, ingestuurd door Daan Stoffelsen)

– Het opduiken van jonge kinderen ergens waar je ze niet verwacht, midden in de taal.

K. Schippers Op de foto (blz 154)

– Het geluk dat je ergens terechtkomt waar je geen deel van uitmaakt, dat er iets opdoemt en je hebt er geen enkele moeite voor gedaan.

Rosita SteenbeekAmsterdam-Delphi Op de fiets naar het orakel (blz. 136, ingestuurd door Joke van Overbruggen)

– We steken een rivier over, en niet lang daarna komt Ravenna ons tegemoet, eerst met diezelfde buitenwijken vol showrooms, elektronicawinkels en kantoorgebouwen, maar dan verandert het asfalt in grote witte stenen en over dat lichtende pad rollen we het centrum binnen.

Rosita SteenbeekAmsterdam-Delphi Op de fiets naar het orakel (blz. 214, ingestuurd door Joke van Overbruggen)

– Het blanke plaveisel voert ons naar gloeiend asfalt van brede drukke wegen, geflankeerd door fabrieken en op elkaar gestapelde autowrakken, de hete wind in ons gezicht.

Rosita SteenbeekAmsterdam-Delphi Op de fiets naar het orakel (blz. 214, ingestuurd door Joke van Overbruggen)

– Op de kaart waarop die zalige frappes in het gelid staan, ontdek ik tot mijn verbazing dat Nafpaktos dezelfde plek is als Lepanto, waar die slag geleverd is die je in Italie zo vaak verbeeld ziet, op doeken van grote meesters als Titiaan, Tintoretto, Veronese, op muur- en plafondschilderingen.

Peter TerrinPost Mortem (blz. 137, ingestuurd door Daan Stoffelsen)

– Ze verstopte zich achter haar hoed omdat ze het niet kon aanzien, Steegman, door vreemde ogen vastgepind op een oranje bank, Renée in zijn schoot, als een boek, een prachtig boek in een taal die hij plots niet meer begreep.

Anton ValensHet boek Ont (blz. 9, ingestuurd door Joke van Overbruggen)

– Het was dinsdagavond kwart voor acht en een van de laatste dagen van oktober in het roemruchte stervensjaar van de gulden, dat schitterende, harde betaalmiddel met zijn waaier van kleurige biljetten als de staart van een paradijsvogel, dat met goedvinden van de kroon door de directeur van De Nederlandsche Bank verkwanseld werd voor een grauwe eenheidsmunt waar er al zoveel van zijn en die de “euro” wordt genoemd.

Anton ValensHet boek Ont (blz 70)

– De dissertatie over gemeentelijke automatiseringsprocessen waar Meckering al vijftien jaar aan bezig was, onder supervisie van diverse promotoren, die een voor een de laatste adem hadden uitgeblazen, werd opgegeven.

Anton ValensHet boek Ont (blz. 71)

– Op een warme luchtstroom uit een winkel in de Brugstraat kwam het deuntje van Jingle Bells naar hem toe, als een pokkenvirus.

Anton ValensHet boek Ont (blz. 88, ingestuurd door Joke van Overbruggen)

– De grimmige silhouetten van massieve godshuizen staken op tegen de hemel als beelden op de kust van Paaseiland bij ruwe zee.

Anton ValensHet boek Ont (blz. 129, ingestuurd door Daan Stoffelsen)

– Hij werd er geen wijs uit, het straatrumoer had iets schelpachtigs, kalkachtig en leeg, als de buit aan schelpen op het strand als de zee zich teruggetrokken heeft, een willekeurige verzameling loze resten.

Anton ValensHet boek Ont (blz. 129)

– In deze baarmoederachtige spelonk tussen het stelsel van leidingen en rioolpijpen in de buikholte van de stad, slechts een paar passen van de drukte en een steenworp van het stadhuis verwijderd, als zwevend op de stoel van een verborgen luisterpost, probeerde Isebrand het straatrumoer te lezen.

Anton ValensHet boek Ont (blz. 165)

– In deze ring traden zij elkaar tegemoet, vader en zoon, de een uitbundig, bol, een en al vergevingsgezindheid en bonhomie, de ander mager en donker, zenuwachtig en gehuld in een wapenrok van wrok.

Anton ValensHet boek Ont (blz. 172)

– Al die woorden, weetjes en iconoclastische stellingen, te veel en te gevarieerd om te kunnen onthouden, verdrongen elkaar en versmolten tot één kolkende bal van taal die door Isebrands hoofd stuiterde, waarbij vergeleken zelfs de wildste afzwaaiers op de snookertafel, wanneer het publiek een geschrokken maar beheerst ‘oooh’ slaakte, weloverwogen en bedachtzaam overkwamen.

Anton ValensHet boek Ont (blz. 283/284)

– IJlende voetgangers kegelden hem bijna omver, duizelig zocht hij houvast tegen de gevel en liet zijn zintuigen wennen aan de atonale muziek van stadsbussen, taxi’s, scooters en bellende fietsen, een draaikolk van geuren, vormen en kleuren die van een andere planeet afkomstig leken dan de internetdroom waarin hij zich had ondergedompeld.

Tommy WieringaDit zijn de namen (blz. 56)

– Eens hadden ze verlangend naar de horizon gekeken, naar het land van verwachtingen daarachter, maar steeds minder dwaalde hun blik af, tot hij niet meer voorbij de grond voor hun voeten kwam.

Tommy WieringaDit zijn de namen (blz. 57, ingestuurd door Han Borg)

– Allemaal waren ze alleen op weg gegaan, toeval had ze bij elkaar gebracht, niemand was verantwoordelijk voor een ander.

Tommy WieringaDit zijn de namen (blz. 73)

– Al bij het eerste daglicht stonden ze op om de draad te volgen die door het donker was doorgeknipt.

Koos van ZomerenRondom Staal (blz. 69)

– Toen hij anderhalf jaar lang geen telefoon meer had gehad, zelfs niet om hem een voordelig abonnement aan te smeren, begon Van Kempen te vermoeden dat hij dood was.

L.H. Wiener Tzumprijsuitreiking

2012

Kader AbdolahDe Koning. (blz. 406)

– De fotograaf wilde een foto maken die deed denken aan een beroemd schilderij van Napoleon, een tafereel waarop de wind waaide, een grijze wolk dreigde, een kanon narookte en Napoleon, die naar een slagveld in de verte keek.

Kader AbdolahDe kraai (blz. 15)

– De oude kraai van mijn ouderlijk huis kraste en ik opende het raam van mijn kamer.

Kader AbdolahDe kraai (blz. 37)

– Mijn dierbare overledenen zouden zich in hun graf omdraaien en met hun rug naar Nederland gaan liggen als ze te horen krijgen dat hun nazaat, die ooit schrijver wilde worden, met een lang mes in een shoarmazaak zou staan.

Gerbrand BakkerPopulierensap (blz. 24, inzender Giny Backers)

– Ik heb al veertien keer geniest vanmorgen.

BernlefDe één zijn dood. (blz. 27)

– Een groot succes was die vakantie overigens niet geweest want Martha bleek hoogtevrees te hebben zodat onze wandelingen zich noodgedwongen beperkten tot tochten van het ene dal naar het andere omringd door gekartelde en op de flanken besneeuwde bergtoppen.’

Désanne van Brederode Stille zaterdag (blz. 57)

– Die zachte, zachte g, waaraan iedere gulzigheid, gretigheid en gelijkhebberigheid ontbrak, die zich niet krachtig naar buiten schraapte, maar op een ademteug naar buiten werd uitgeblazen en weer ingezogen…

Désanne van Brederode Stille zaterdag (blz. 121)

– Mijn kamer uit, mijn huis uit, opzouten, je hebt je hier al veel te vaak vertoond, met dat vuile glansje om je mond, met dat huichelachtige floersje voor je ogen, met die plakkerige, zuigerige stiltes die je als webben om me heen weeft, tot ik geen kant meer op kan, tot ik fladder en spartel, bang, wanhopig, met mijn laatste kracht.

Désanne van Brederode Stille zaterdag (blz. 242)

– De wetmatigheid: hoe groter geluk, hoe minder taal. Maar daarnet thuis had hij zichzelf trede voor trede naar boven toe gesproken, de klei uit, de eigen huid uit, de organen uit, de botten en de laatste bloedcel uit, en hij genoot van de schijn van vrijheid die het metrum en de metaforen schonken, van het gewichtloze drijven in een zee van rijm, lichtvisioenen, de ontmoetingen.

Jeroen BrouwersBittere bloemen (blz. 26, inzender Miriam Piters)

– Gelijktijdig, met deze schokemotie vermengd en er deel van uitmakend, zoals bederf deel uitmaakt van alles, is er het besef van de vergeefsheid en de wanhoop die zich over zijn tedere gevoelens werpt, er de glans en de warmte aan onttrekt en verandert in een sintelklomp als een uitgedoofd hemellichaam in de hopeloze onbegrensdheid van het heelal.

Jeroen BrouwersBittere bloemen (blz. 29, inzender Jan-Willem Dijk)

– Jeugd bestaat uit gouden beloften aan jezelf en onschokbaar zelfvertrouwen, alle illusies zullen zeker worden ingelost, het leven is een nooit eindigend, vrolijk, geil tuinfeest met voortdurend nieuwe verassingen.

Ann De CraemerVurige tong (blz. 97)

– Ook wanneer het steentje dat de deining veroorzaakte allang naar de bodem is gezonken, blijven sommige herinneringen rimpels in de onmetelijke vijver van ons geheugen.

Ann De CraemerVurige tong (blz. 135)

– Uiteindelijk zou de r bij mij niet spontaan komen, en vroeg ik in het vijfde leerjaar zelf aan mijn ouders of ik logopedie mocht volgen, want steeds vaker je mening willen uiten met een spraakgebrek, daar zag ik zelf ook wel de nadelen van in.

Mathijs DeenBrutus heeft honger (blz. 12, inzender I. Pieters)

– Ik heb geleerd hoe me te gedragen, maar elk jaar als de winter voorbij is en er jonge dieren om me heen zijn, zie ik ’s nachts mijn vader weer bij de rivier, in dat rare licht dat alleen op herinneringen schijnt, en ik voel dat het tijd is om op te breken, maar ik sta opnieuw met dat biggetje in mijn armen en hij loopt steeds verder van me weg en ik weet dat ik niets meer tegen hem kan zeggen en dat niemand de dingen begrijpt op het moment dat ze gebeuren en dat we nooit meer zullen zijn waar we thuishoren.

Adriaan van DisStadsliefde (blz. 7)

– Soms zoeken mijn schoenen aanspraak, als ze een hoog kantoor passeren en in uitgespuugde kauwgums trappen – sporen van verveelde secretaresses.

Adriaan van DisStadsliefde (blz. 148)

– Een messenwerper met een scheve toupet, een acrobaat in een gouden maillot, twee dansende schimmels en een rij halfblote dames die hun been opgooien: niks treuriger dan nachtclubvermaak.

Anna EnquistDe verdovers. (blz. 84)

– Toen ze trots thuiskwam met reusachtige, bemodderde bieten uit haar schooltuintje wierp Leida die als vanzelfsprekend in de vuilnisbak – ‘die zijn voos,’ zei ze, hij weet het vreemde woord nog.

Anna EnquistDe verdovers. (blz. 84)

– Het ontbreken van leven was een schijnvertoning waaronder zich een volledig, weliswaar kunstmatig metabolisme schuilhield.

Stephan EnterGrip (blz. 7)

– Hij was zo verdiept dat hij al lezend tegen iemand opbotste en – kon het sprekender – in plaats van zelf excuses te maken ze zo te zien juist ontving.

Stephan EnterGrip (blz. 148)

– Zodra je Paul en Vincent samen had, ontstond er inderdaad iets tussen hen, een geheimzinnige verstandhouding en een voortdurende, net onder de oppervlakte loerende ironie die een gezelschap elektriseerde maar hen daarbinnen ook afzonderde en die hem soms een wrange, ontevreden stemming had gegeven.

Paul GellingsVerbrande schepen (blz. 83)

– Mijn gedachten botsten, vielen als te hoog opgestapelde boeken over elkaar heen en veranderden allengs in één grote dwangmatige en energieverslindende band van Möbius.

Paul GellingsVerbrande schepen (blz. 161)

– Een hoog wit front verrees voor mijn ogen, een cilindervormige uitbouw waarvan de ramen als spiegelzonnebrillen de middagzon weerkaatsten torende boven de ingang uit en ik wist dat ik niet omhoog moest kijken omdat ik anders achterover zou vallen.

Paul GellingsVerbrande schepen (blz. 165)

– In een stemming van afscheid en weemoed – alsof me een grote liefde is ontnomen – zweef ik door Le Panier, de oude buurt op de rechteroever van de havenkom, stijgend en dalend op de trappen van de stegen, af en toe leunend tegen een boom of een muur.

Anne-Gine GoemansGlijvlucht (blz. 68, inzender Erik Nieuwenhuis)

– Ze verstond de kunst om onderhoudend te converseren terwijl ze een stuk spek onder haar brokaten omslagdoek liet verdwijnen.

Anne-Gine GoemansGlijvlucht (blz. 267)

– Technisch gezien rammelde haar werk aan alle kanten, maar de toelatingscommissie was gecharmeerd van haar exotische invulling van het polderlandschap.

Maarten ’t HartDienstreizen van een thuisblijver (blz. 24)

– Ongetwijfeld zijn er, her en der op de wereld, net zulke mensen als ik er indertijd een was, ‘geestelijke eenpittertjes’ die dromen van hun in volstrekte afzondering vervaardigde ‘letter to the world’.

Maarten ’t HartDienstreizen van een thuisblijver (blz. 34)

– Ofschoon ik in die eerste vier jaar van mijn studie langzaam het geloof verloor, was de doelstelling – kegel de evolutietheorie omver – desondanks overeind gebleven.

Maarten ’t HartDienstreizen van een thuisblijver (blz. 52)

– Ik rende om die loensende blik van blonde Annelies te vergeten, en de prachtige, lange nagels van donkere Annelies, o, die beide Anneliezen, hoe zou het ze nu vergaan, waar zouden ze toch zijn, ze waren zo angstig aantrekkelijk, ze waren zo ongehoord sexy, en daardoor zo’n aanslag op je gemoedsrust.

Maarten ’t HartDienstreizen van een thuisblijver (blz. 52)

-Het leek of hij, omdat vreugdegehuil nu eenmaal een beperkte bandbreedte heeft, om zijn opgekropte gemoed te luchten zijn toevlucht nam tot allerhande geweeklaag omdat dan de mogelijkheden je te uiten veel geschakeerder zijn.

Maarten ’t HartDienstreizen van een thuisblijver (blz. 68)

– Elke omweg in die polder met vrijwel uitsluitend kaarsrechte wegen werd aangegrepen om nog een afstekertje te maken naar een winderige uithoek waar in de verlatenheid een eenzaam bushokje stond met daarin doorgaans één slecht ter been zijnde bejaarde die de bus in geholpen moest worden.

Maarten ’t HartDienstreizen van een thuisblijver (blz. 81)

– Ben je eenmaal weg uit Londen, en raas je met een vaart van zo’n 160 kilometer per uur drie uur lang door het immer heuvelachtige land met overal hagen en heggen, dan krijg je zelfs op een donkere dag in februari zowaar plezier in dat curieuze eiland waar de treinen, om je eraan te herinneren dat Engeland een zeevarende natie is, doorheen daveren alsof het schepen zijn.

Maarten ’t HartDienstreizen van een thuisblijver (blz. 103)

– Tegenwoordig kun je fluorescerende kunstnagels kopen die in de duisternis oplichten – iets mooiers is er moeilijk te bedenken – maar toen bestonden die kunstnagels nog niet, en toch was het alsof ik ze al ontwaarde, alsof ik een glimp van de toekomst kreeg.

Maarten ’t HartDienstreizen van een thuisblijver (blz. 115)

– Peutertje Palmen liep naast Marcel Möring, sloeg opeens haar armpjes om zijn benen, en klom als een baviaantje in de auteur omhoog.

Maarten ’t HartDienstreizen van een thuisblijver (blz. 126)

– Met het zweet in mijn handen signeerde ik in een boekhandelaarsstand mijn boeken, en de boekhandelaar riep telkens mijn naam om, alsof hij verzocht om twee minuten stilte bij de dodenherdenking, en vlakbij, op een klapstoeltje, zat de apin uit Karlskrona en ze keek naar mij op zoals ik een schaap van mijn buurman boer Bertus altijd naar een van zijn koeien had zien opkijken, onder wier rug hij mocht schuilen voor de regen.

Maarten ’t HartDienstreizen van een thuisblijver (blz. 156)

– Als ik contact wil met een medemens zet ik wel een cantate van Bach op.

Maarten ’t HartDienstreizen van een thuisblijver (blz. 172)

– Via een mooie lindelaan met broze herfstkleuren geleidde ze mij naar mijn hotel, en halverwege die laan was ik al een beetje verliefd op haar, want ik heb een groot hart met veel zit- en staanplaatsen.

A.F.Th. van der HeijdenTonio. (blz. 14)

– Met al mijn angst voor zijn kwetsbaarheid heb ik er nooit bij stilgestaan dat de beweeglijke o’s die me zo levendig via de naam Tonio toelachten typografisch dezelfde ware als die me vanuit de starre congruentie van het woord ‘dood’ aanstaarden.

Toine HeijmansOp zee. (blz. 33)

– Plakken zeegras kleven aan de romp, alsof ze gered willen worden.

Herman KochZomerhuis met zwembad. (blz. 128)

– Een enkele keer had ik een poging gewaagd, om in mijn eentje brood te gaan halen in het dorp, maar er was altijd iemand die met je mee wilde.

KluunHaantjes (blz. 32)

– Frenks seksleven was een stuk interessanter geweest als hij met vrouwen even goed was als met klanten.

Kasper van KootenHet wonderlijke leven van Jackie Fontane. (blz. 122)

– Van de dagen die ons nog restten tot zijn aangekondigde dood herinner ik me – vreemd genoeg – niet zoveel meer omdat het vooral mooie, rustige dagen zonder verdere ontboezemingen waren.

Tessa de LooVerraad me niet. (blz. 35)

– In het begin van de avond, precies op het tijdstip waarop de kleinste kinderen naar bed gebracht werden en normaal gesproken bij het zachte gezang van hun moeder in slaap vielen, scheurden ze met hun glanzende chroom door het dorp.

Arjen LubachMagnus (blz. 265)

– Ooit zou het misschien ophouden, in een verre toekomst na kinderen, verslavingen en verkleuring van haar haar, maar nu was zij het meisje waar mannen met weinig tanden naar keken.

Alma MathijsenAlles is Carmen. (blz. 140)

– Ergens in de stad is mijn moeder oliebollen aan het bakken, zo laat mogelijk om ze om twaalf uur warm op te eten.

Vonne van der MeerDe vrouw met de sleutel. (blz, 149)

– Er zouden mensen sterven, ouders, dierbaren, want een boek zonder dood is als een stad zonder rivier.

Erik MenkveldHet grote zwijgen (blz. 153, inzender Lorna Minkman)

– Zijn voorhoofd, wenkbrauwen en mond, en ook zijn armen en hele bovenlichaam, volgen de muziek tot in de allerkleinste golvingen en ritmische accenten; af en toe gaan de gesloten ogen even naar de noten of schieten daarvan weg, om op een wending of samenklank te attenderen.

Bill MensemaCaptain Liefie (blz. 55)

– Alles deed pijn en onze lijven voelden zo gekneusd aan alsof de drummer van Motörhead er net urenlang op had zitten beuken, maar Han en ik staken allebei gelijktijdig een duim op als antwoord: ja, we zijn OK.

Bill MensemaCaptain Liefie (blz. 151)

– Hij spreekt lijzig – zoals je het van oude Duitse hippies mag verwachten – maar ook met een klemtoon op elke vierde lettergreep, waar hij op dat moment ook is in zijn zin.

Jan van MersbergenNaar de overkant van de nacht (blz. 7)

– Ik bleef staan, op de platgestampte sneeuw, op het bevroren bier en pis en de groene vlekken, dik als erwtensoep, en toen de muziek weer verder ging legde ik mijn handen tegen mijn oren, om de galm van de trompet in mijn hoofd op te sluiten.

Jan van MersbergenNaar de overkant van de nacht (blz. 12)

– Afscheid nemen kan alleen van iets dat bij je is geweest.

Jan van MersbergenNaar de overkant van de nacht (blz. 24)

– Opeens zie ik een vogel vlak boven de rivier zweven, en het is geen kanarie.

Jan van MersbergenNaar de overkant van de nacht (blz. 44)

– Dan was ik terug het dorp in gelopen om in de kroeg een dubbele borrel te bestellen en die aan de bar op te drinken, met de barman die ook dan zou begrijpen dat ik het geluk gevonden had en dat alles wat hij zou zeggen daar afbreuk aan zou doen.

Jan van MersbergenNaar de overkant van de nacht (blz. 61)

– Niemand in mijn familie kon gymnasium fatsoenlijk uitspreken en op het gymnasium was er niemand die ook maar een vage kennis had die op mijn ouders leek.

Jan van MersbergenNaar de overkant van de nacht (blz. 75)

– Ik versleepte de stenen en nog diezelfde middag lag ik op de vrouw die in de ochtend koffie voor ons had gezet, die we dronken op tuinstoelen in de bijkeuken.

Jan van MersbergenNaar de overkant van de nacht (blz. 89)

– Het water van de rivier stroomde en bood weerstand tegen het schip en wij bewogen altijd mee en ook kende ik het zand dat in gelijkvormige kegels het schip diep deed liggen, en het zand dat uit een vrachtwagen kwam bij een klus en het geluid van een laadklep die een paar keer tegen de bak klapt, klap, klap, en ik weet nog hoe ik het zand met een kruiwagen op z’n plek reed, aanstampte en gladstreek, maar daar aan de waterkant zijn zand en water voor kinderen het eenvoudigste speelgoed.

Jan van MersbergenNaar de overkant van de nacht (blz. 101)

– John had vlechtjes in zijn haar en een uniform en een gitaar, kroop door de jungle achter een onzichtbare vijand aan, en ik zat met mijn verwaaide dunne haren achter een vakantiewoning bij een kampvuur dat zijn zoon opstookte en ik zei dat hij niet te dichtbij moest komen.

Jan van MersbergenNaar de overkant van de nacht (blz. 102)

– Het meisje kwam bij me terug als een vrouw van achtendertig met vier kinderen en toen ze op een ochtend in de zomer aan de rand van het subtropische zwemparadijs bij het vakantiehuisje een hand op mijn dijbeen legde brandde haar hand op mijn huid.

Jan van MersbergenNaar de overkant van de nacht (blz. 121)

– Het was nadat Sara en ik in de dorpskroeg iets dronken, nadat ik haar naar huis had gebracht en er de volgende ochtend meteen weer was, en de trap op ging, en daarna gingen de jaren als in een zucht voorbij, en ik denk aan de mug die bij het kampvuur achter de vakantiewoning op mijn onderarm zat.

Jan van MersbergenNaar de overkant van de nacht (blz. 162)

– Ik omhels hem, druk zijn sterke lijf tegen me aan en een moment voel ik zijn ademhaling in zijn borst en voel ik zijn adem in mijn hals en dat bewegen van zijn borst en de warmte van zijn adem tegen mijn huid maken dat ik hem nog steviger vasthoud, want ik voel zijn hart kloppen en ik voel het mijne ook kloppen en hij klopt me op mijn rug en bedankt me, en ik bedank hem.

Marcel MöringLouteringsberg (blz. 144)

– Hij was een jaar of tien jonger dan ik, maar zag eruit als een oude man in zijn uitgezakte broek en verfomfaaide jasje, met een kapsel dat in het idioom van de dorpskapper waarschijnlijk ‘gedekt’ heette.

Marcel MöringLouteringsberg. (blz 130)

– Na een tijdje verdween dat merkwaardige gevoel van vervreemding, maar een paar uur later, boven het Marslandschap van Centraal- Australië, waar de bodem bedekt was met enorme oranje vlekken, alsof een gigant met een emmer menie had lopen lekken, was zomaar uit het niets een herinnering uit mijn jeugd opgedoemd: de glanzende vloeren en muren van de gang in het ziekenhuis waar mijn moeder had gelegen, het stille diffuse licht, de weerschijn van de verschroomde stangen langs de lege bedden die tegen de muren stonden geschoven, datzelfde zachte schijnsel op het groengrijze linoleum en de grijsgroene muren, het zwakke licht uit de gloeilampen die als steeds kleinere gele vlekjes verdwenen in de diepte van de gang.

Erwin MortierGestameld liedboek. (blz. 5)

– Mijn moeder heeft me vandaag een stofbeurt gegeven, ze meende dat ik een meubel was.

Erwin MortierGestameld liedboek. (blz. 12)

– Alleen al om aan gedachtestrepen – de trapezes van de syntaxis – heel even gewichtloos in de nok van een zin te kunnen hangen, laat ik deze woorden los.

Erwin MortierGestameld liedboek. (blz. 137)

– Ziek zijn was een vorm van gewichtloosheid toen ik kind was, een feest, door koorts en rillingen verlof krijgen van mezelf, alsof ik ging verdampen.

Erwin MortierGestameld liedboek. (blz. 176)

– Voor mij hoeft de liefde niet meer te zijn dan een gastvrij soort onverschilligheid, een plek, een huis, een tuin, zijn buik wanneer hij slaapt of ligt te lezen, waar ik achter hagen of muren, of in de zachte kom tussen zijn ribbenkast en bekken beschutting vind tegen de gelijktijdigheid van alles en iedereen.

Cyrille OffermansDood van een leraar. (blz. 81, inzender M. Entrop)

– In het hart van het gebouw, op de eerste verdieping, lag de Salon, een majesteitelijk vertrek met verfijnde stucornamenten en -reliëfs, een aan Tiepolo’s duizelingwekkende centripetale hemelgewelven herinnerende plafondschildering en van gebrand glas voorziene dubbele deuren die toegang gaven tot een reusachtig balkon.

Connie PalmenLogboek van een onbarmhartig jaar (blz. 28)

– De dood heeft mij apart gezet.

Connie PalmenLogboek van een onbarmhartig jaar (blz. 202)

-Een alcoholist definieer je door zijn verlangen.

Toon TellegenHet geluk van de sprinkhaan (blz. 50)

– De sprinkhaan zette die ochtend een dikke streep onder de zon, de maan en de sterren op het raam van zijn etalage, want hij wilde nooit meer iets verkopen wat niet te koop was, hoe iemand hem ook aankeek.

Toon TellegenHet geluk van de sprinkhaan (blz. 54)

– Hij wist dat niemand hem hoorde en hij wist ook dat er in zijn winkel altijd alles te koop was, behalve de zon, de maan en de sterren, en dat als de zon opkwam hij op zou staan, zijn winkeljas zou aantrekken, de deur zou openen en een nieuwe borstel zou verkopen aan de egel en nieuwe veters aan de duizendpoot en een zakdoek aan iemand die die dag verdrietig wilde zijn.

Toon TellegenHet geluk van de sprinkhaan (blz. 59)

– De dieren die pijn wilden kopen, gingen de winkel uit met een beetje verdriet of een beetje weemoed of een klein beetje heimwee naar vroeger, ook al wist niemand wat vroeger was, was niemand daar ooit geweest en verkocht de sprinkhaan alleen de heimwee ernaar.

Toon TellegenHet geluk van de sprinkhaan (blz. 61)

– Toen vloog de eendagsvlieg de winkel uit en riep dat hij tegen iedereen ging zeggen dat hij morgen op bezoek kwam en dat hij morgenavond een feest zou geven en iedereen in de loop van de dag een brief zou schrijven en dat hij morgen ook op reis ging naar de woestijn en naar de oceaan en een huis ging bouwen met een schuur om de tijd in te bewaren, en met een tuin erachter met een prieel om tot zonsondergang in te dromen, en nog duizend andere dingen die hij morgen allemaal ging doen.

Dimitri VerhulstDe intrede van Christus in Brussel. (blz. 13)

– In de binnenstad was het nodeloos hengelen naar een lach of een goedendag, tenzij je natuurlijk met een verkoopster te doen had die zich zelfs wou verlagen tot ene beetje vriendelijkheid om haar alreeds gedemodeerde zomerstock kwijt te raken.

Dimitri VerhulstDe intrede van Christus in Brussel. (blz. 45, inzender Erik Nieuwenhuis)

– Bij Dupont, het café in de buurt van de begraafplaats waar vele rouwenden zich komen troosten met gestoofd konijn en een trappist, at ik een carré confiture en was ik, gepast of niet, in alle onverklaarbaarheid gelukkig.

Dimitri VerhulstDe intrede van Christus in Brussel. (blz. 51)

– Ik was een jongeman, in de jaren van mijn eerste scheerkwast, toen het geloof in mijn soort zich onverwachts herstelde, en ach, het viel wellicht te schrijven op het conto van mijn jeugdige, gebrekkige mensenkennis, maar niettemin, het apartsheidssyteem in Zuid-Afrika stortte in, de Koude Oorlog verdween uit het script van de Apocalyps, de Berlijnse Muur werd gesloopt, fluwelen revoluties gaven het volk een stem… en wat ik nog had bewaard aan utopist in mij stond daarmee op en rook z’n groot gelijk van heel nabij.

Dimitri VerhulstDe intrede van Christus in Brussel. (blz. 90)

– Belgische postzegels blonken uit in twee onderwerpen: het portret van de koning en vogeltjes; liefst zelfs van die weerloze wintervogeltjes waarmee de kleine burger zich makkelijk identificeren kon, hetgeen de verkoop van houten voederhuizen uiteraard geen kwaad deed.

Gerwin van der Werf Wild. (blz. 175, inzender Erik Nieuwenhuis)

– De bodem kreeg vorm in het dode licht van de ochtend.

L.H. WienerShanghai Massage. (blz. 5, inzender Annelies Hemmes)

– Zoals het gevoel dat een personage uit een boek niet slechts verzonnen is, maar echt bestaat in een werkelijkheid die zich elders bevindt, en het gevoel dat een overleden persoon niet echt gestorven is, maar min of meer op reis, naar het einde van de nacht, en later kan worden ontmoet op de plaats der eindbestemming, in het nieuwe licht, zo kan een verloren geliefde nog steeds een geliefde zijn, die slechts min of meer afwezig is en ieder moment zou kunnen weerkeren, om nooit meer weg te gaan.

L.H. WienerShanghai Massage. (blz. 91)

– Ik keek weg en mijn blik hechtte zich aan het anker, terwijl mijn gedachten afgleden naar de bodem van het IJsselmeer.

L.H. WienerShanghai Massage. (blz. 93)

– Ik ben inmiddels meer dan een halve eeuw met Maurits bevriend en hij met mij, hetgeen nu wel eens geboekstaafd mag worden als het curiosum dat het is, want hij is met afstand een nog veel wonderlijker kerel dan de man die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond; ik heb ‘met mensen nooit een redelijk contact kunnen onderhouden, of ze moesten dood zijn,’ zoals ik het eerder eens heb geformuleerd.

L.H. WienerShanghai Massage. (blz. 95)

– Nu leidt, zoals bekend, iedere vorm van alcoholconsumptie tot een vermindering van remmingen en een versterking van de heersende gemoedstoestand, zodat bijvoorbeeld tijdens de carnavalsperiode de billenknijpende medemens volledig aan zijn trekken kan komen en de vechtlustige Ier de ander eerst op zijn bek slaat, om er daarna samen nog een paar te nemen, maar bij de kwade dronk zoals ik hem onderga (en de volgende dag meestal betreur) eis ik onder invloed altijd mijn gelijk op en breek dat van de ander af.

L.H. WienerShanghai Massage. (blz. 96)

– Aan de basis van menige alcoholiese casus kunnen traumatiese jeugdervaringen ten grondslag liggen, zoals dat geldt voor mijn alter ego Victor van Gigh, voor wie de door buurvrouw Maria Drommel in het jaar 1959 uitgesproken aansporing: ‘Je mag er wel een kusje op geven’ voldoende reden was om eerst de schoolmelk en mettertijd de champagne-pils te verruilen voor het onversneden Koningswater.

L.H. WienerShanghai Massage. (blz. 151, inzender Annelies Hemmes)

– Ik zou mijn moeder nog wel eens in die dikke Velsense vissersneus van haar willen knijpen, een neus die van geen ophouden wist, in tegenstelling tot mijn moeders nieren, die het begaven onder de druk van alle medicijnen – nu ja, niet echt knijpen, want een beetje zoon die knijpt zijn moeder niet, die eert het wijf dat moeder heet, maar die dikke kokkerd van een gok van haar, dus, tussen mijn wijs- en middelvinger en duim pakken, zoals ik vroeger vaak deed, om te plagen, als een soortement van liefkneuzing, dat zou ik graag nog eens een keertje doen.

L.H. WienerShanghai Massage. (blz. 179)

– Als er in de wereld van kunst en literatuur, commercie en religie, moord en doodslag, kortom, als er in het menselijk bestaan in het algemeen, één gangmaker, één stoorzender, één schuldige, één slachtoffer en één beul bestaat, totaliter: één overkoepelend orgaan, waaruit alles voortkomt en waarin alles weer verdwijnt, dan is het wel de Vrouw.

L.H. WienerShanghai Massage. (blz. 214)

– Zou ikzelf het imago mogen beschrijven dat ik gedurende mijn schrijversleven met de grootste zorg en omzichtigheid in de ogen van een stevig aantal inferieure critici schijn te hebben opgebouwd, dan schetste ik het beeld van een rancuneuze cynicus, een querulant met een onverwerkt verleden, een paranoïde misantroop, met misogynie als specialiteit, een driftkop onderhevig aan vlagen van door overmatig alcoholgebruik veroorzaakte agressie.

L.H. WienerShanghai Massage. (blz. 220)

– De daad zelf is niet de hoofdzaak, zoals wel vaak wordt verondersteld, maar slechts een bonus, die men verdient als het spel gewonnen is, een extraatje dat de speler in de schoot geworpen krijgt, hoe moet ik het zeggen, een shot slagroom op een taart, die de driftige minnaar promoveert tot winnaar, de jonge dader tot vader en de ervaren jager tot slager.

L.H. WienerShanghai Massage. (blz. 221)

A line that will stretch out till the crack of doom: het buurmeisje Femke, die in 1949 niet van Engelse drop bleek te houden en daarom mijn aap in de open haard gooide, en Marjolein Koelewijn, die in 1957 zei: ‘Het is nooit aan geweest,’ toen ik het kort voordien uitmaakte, en Anneke Spaans, die zogenaamd boos werd toen ik in 1961 in lokaal 16, in een niet te stuiten opwelling, mijn hand in haar bloes stak en daar haar heerlijk zachte maar tegelijkertijd veerkrachtige rechterborst omvatte, Anneke Spaans, die tien jaar later in haar hoedanigheid van call girl door een aantal plaatselijke maffiosi uit het raam van een hoog Grieks hotel op het eiland Zakynthos werd gegooid, zodat ik naar mijn Schuld en boete, dat ik haar in 1962 geleend had, verder wel kan fluiten, en Karin van Straaten, die ik in het jaar 1963 opofferen moest aan mijn wrok jegens het Lorentz Lyceum, en Clair Meerman, die de uil Nestor nog heeft gezien, en de vieze seksheks Maria Drommel in het tuinhuisje op de Duinweg te Zandvoort (‘Je mag er wel een kusje op geven…’) laten god en de duivel dobbelen om haar ziel, en Agnita Gerzon, die mijn naam in het zand schreef om hem later weer uit te wissen, en mijn eerste ex-vrouw, met Neon en Formica, net op tijd door mij nog zo gedoopt, in het ziekenhuis Sint-Johannes de Deo, nil nihil volente, en Miriam Sluyser, met haar altijd-wat-syndroom, en daarna Carina Wijnberg, de moeder van mijn mooie kinderen, die al twitterend in de mist der mensen is verdwenen, en dan, ten slotte, de schone Quirina Taselaar, wier credo ‘Pijpen is mijn ding,’ zal nagalmen in de kathedraal der literatuur, zolang ik daar de vloer mag aanvegen.

L.H. WienerShanghai Massage. (blz. 330)

– Wanneer het is misgegaan kan ik me niet herinneren, maar ergens in mijn jeugd, op zeker moment in de tijd, moet zich in mijn neurologies netwerk een vonkende kortsluiting hebben voorgedaan, waarbij argeloosheid en goed vertrouwen in mijn medemens knetterend verkoolden.

Flip WillemsenVan de buren niets dan goeds. (blz. 9, inzender Aristide von Bienefeldt)

– Toen in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 in Zeeland de dijken braken, dobberde zij onbekommerd in de buik van haar moeder rond, veilig in het vruchtwater, ver van storm en springtij, in een dorpje op de Veluwe waar die nacht de vliezen braken.

Maartje WortelHalf mens (blz. 228)

– Ik had helemaal geen verstand van pistolen zoals de meeste mensen in Amerika dat wel hadden, van nature.

James WorthyJames Worthy (blz. 69)

– Mooie lingerie, hoerige nagellak, stilettohakken, te dik aangebrachte lippenstift, allemaal leuk en aardig maar het oor wil ook wat.

Koos van ZomerenNaar de natuur. (blz. 12)

– Nu zal ik niet zeggen dat je in Nederland nooit eens een leuk plantje ontdekt als je gaat wandelen, maar tien tegen een komt je dan even verderop een excursieleider met zijn gevolg tegemoet.

Koos van ZomerenNaar de natuur. (blz. 76)

– Wat hier wildernis heet kan nooit meer zijn dan een suggestie van wildernis, net zoals Disneyland nooit meer kan zijn dan een suggestie van avontuur.

Koos van ZomerenNaar de natuur. (blz. 246)

– Niccolò Ammaniti – Ik ben niet bang, op de cover aanbevolen door Kluun, Saskia Noort en Herman Koch, en dat klopt: de enige eis die dit boek aan zijn lezers stelt, is dat ze geen analfabeet zijn.

Peter Buwalda

Tzum-prijs 2011

Sommige schrijvers kunnen de werkelijkheid veranderen. Echt goede schrijvers kunnen dat in één zin. Iemand die op station Utrecht Overvecht de trein neemt, zal na het lezen van de winnende zin voor de Tzum-prijs nooit meer op dezelfde manier aankijken tegen zijn omgeving. De jury verbonden aan het literaire blad Tzum en de literaire site Tzum.info (bestaande uit Roos Custers, Coen Peppelenbos, Bart Temme en Nick ter Wal) is dan ook zeer verheugd om te kunnen meedelen dat de Tzum-prijs voor de mooiste zin van 2010 gaat naar Peter Buwalda. De zin komt uit de vuistdikke roman Bonita Avenue [blz. 341].

Hij was verpieterd op de kamer die hij huurde bij zijn oudtante in Overvecht, een buitenwijk met asbestflats, ‘dreven’ in plaats van ’straten’, en een eigen station met twee sporen om op te gaan liggen. (zie voor de rest van het juryrapport hier).

Alle winnaars van de afgelopen 10 jaar lees je hier.

Nominaties Tzum-prijs 2011 tot dusver

Gerbrand BakkerDe omweg (blz. 147)

– Ze zag de eik liggen, als een omgevallen kandelaar met ongelijke kaarsenhouders.

Gerbrand BakkerDe omweg (blz. 155)

– Hij trok de kaart met de hond uit het rek, vooral omdat ze nooit iets met zo’n huisdier had gehad en de afbeelding van een nijlpaard verkeerd begrepen zou kunnen worden.

BernlefGeleende levens (blz. 127)

– Mijn leven kwam mij steeds meer voor als een doorgelopen aquarel waaruit heel soms iets ontsnapte, iets uit het verloren gewaande in het heden leek terug te keren; met een verre, matte en onbereikbare glans.

Kees van BeijnumEen soort familie (blz. 266)

– Een enkel gezin heeft de terugtocht naar huis nog even uitgesteld, genietend van de rust binnen een alsmaar uitdijend territorium, en misschien ook wel omdat ze opzien tegen het inpakken van de meegebrachte parasols, klapstoeltjes, luchtbedden, emmertjes, schepjes, vliegers, thermosflessen, babyflesjes, resten stokbrood en plastic bakjes met kleverige restjes op de bodem.

Aristide von BienefeldtDe zus die Anna Magnani niet was (blz. 72)

– Ze liepen in de richting van de laatste slaapkamer, de kamer waar hun grootvader tijdens de laatste Grote Oorlog iets aan vastgeplakt had wat hun vader een Venetiaans Patio genoemd had en hun moeder een platje waar het altijd trekt.

Aristide von BienefeldtDe zus die Anna Magnani niet was (blz. 101)

– Teun wierp een behoeftige blik op Alice’ netpanty’s en staarde toen een moment behoedzaam voor zich uit, alsof hij in gedachten zijn arbeidscontract doornam op zoek naar de clausule ‘Wat te doen als er tijdens een werkbezoek een paar netpanty’s voorbijkomen’.

Aristide von BienefeldtDe zus die Anna Magnani niet was (blz. 226, inzender Gabriël Van der Vieren)

– En iedereen die een flard van het gesprek opving,van Johann Winckelmann tot Greta Garbo,van George Sand tot Stefan Zweig,van Dusty Spingfield tot Desiderius Erasmus,zou vanaf dat moment nog maar een doel in zijn leven hebben: Alice Nola leren kennen.

Jan BrokkenBaltische zielen (blz. 169)

– ’s Morgens maakte hij in alle vroegte een wandeling door het bos en wanneer hij dan thuiskwam om zich aan het componeren te zetten, zei hij tegen zijn dochters en zonen: ‘Ik heb aan jullie allemaal gedacht, boom voor boom, zonder iemand van jullie over te slaan.’

Jan BrokkenBaltische zielen (blz. 199)

– Hoe meer zieken hoe meer bedrijvigheid; de economie van de stad dreef op de spijsverteringsproblemen en leverkwalen van de Russische adel.

Jan BrokkenBaltische zielen (blz. 299)

– Het eindpunt van hun diaspora was bereikt, Litouwen en Letland konden opgeborgen worden in het fotoalbum en het leven zou voortaan uit vandaag en morgen bestaan, niet langer uit gisteren.

Jan BrokkenBaltische zielen (blz. 305)

– Zijn leven draaide om eten, roken, drinken (hij nam zijn eerste glas om tien uur ’s morgens), zitten in zijn atelier, liggen, denken, lezen en herlezen (Nietzsche, De geboorte van de tragedie), naar muziek luisteren (Mozart) en schilderen.

Herman BrusselmansTrager dan de snelheid (blz. 90)

– Louis dagdroomde er vaak over dat hij een andere man was, maar de medemens bood hem daartoe weinig gelegenheden.

Herman BrusselmansTrager dan de snelheid (blz. 226)

– De eerste vier met wie hij Zoë bedroog zou hij over korte tijd al lang vergeten zijn, maar deze Judith zou hij koesteren in zijn gedachten als de vrouw die hem met toeters en bellen afscheid had leren nemen van z’n seksuele bestaan.

Peter Buwalda – Bonita Avenue (blz. 29)

– Hij had een baardgroei waar evolutiebiologen een vochtige mond van kregen.

Peter Buwalda – Bonita Avenue (blz. 43)

– Volgens zijn CV heeft hij verstand van toeval.

Peter Buwalda – Bonita Avenue (blz. 127)

– Ter staving van zijn opbouwende kritiek trok hij gerust zijn eigen vrienden door het slijk.

Peter Buwalda – Bonita Avenue (blz. 341)

– Hij was verpieterd op de kamer die hij huurde bij zijn oudtante in Overvecht, een buitenwijk met asbestflats, ‘dreven’ in plaats van ‘straten’, en een eigen station met twee sporen om op te gaan liggen.

Peter Buwalda – Bonita Avenue (blz. 394)

– De dromen waren niet meer te stuiten, ze pikten hem met scherpe snavels, als hij wakker schrok landden de raven op de lampenkappen, wachtend tot hij weer indommelde.

Peter Buwalda – Bonita Avenue (blz. 429)

– Bij het horen van mijn naam schoten zijn ogen als ijshockeypucks heen en weer, met een ruk wendde hij zich af, hees brabbelend, zijn schoen trapten in de troep als de achterpoten van een wegschietende hond.

Jessica DurlacherDe held (blz. 110)

– Ik lever een achterhoedegevecht met schimmen uit een verleden dat door niemand meer als levend en belangwekkend wordt beschouwd, hoogstens als materiaal voor een spannend boek of een dramatische film.

Jessica DurlacherDe held (blz. 110)

– Er hing een penetrante oudegebouwenlucht in de flat.

Rob van EssenElektriciteit (blz. 7)

– Haar borsten waren veranderd in twee halve bollen en haar tepels leken kleiner; ze maakten een verloren indruk, alsof er om hen heen iets was gebeurd wat ze nog niet helemaal begrepen.

Rob van EssenElektriciteit (blz. 8.)

-Ik verdacht hem ervan dat hij ervoor zorgde dat bij elke familieverjaardag iemand werd uitgenodigd die de opname nog niet kende, zodat hij de aanwezigen die aanvoerden dat iedereen het al drie keer had gezien, het zwijgen kon opleggen met een simpele knik in de richting van die ene gast die in gelukkige onwetenheid verkeerde over de exacte wijze waarop een galblaasoperatie in zijn werk ging.

Rob van EssenElektriciteit (blz. 40)

– Scipio zegt dat die jongen eruitziet als een nachtclubportier die de cursus Agressiebeheersing niet heeft gehaald omdat het examen behlave uit plaatjes ook uit tekst bleek te bestaan, weer zo’n uitspraak die je niet snel vergeet, en wat het nog mooier maakt is dat die nachtclubportier niet met een pitbull loopt, maar met een poedel.

Rob van EssenElektriciteit (blz. 52)

– Het is raar, maar ondanks alles voel ik een lichte teleurstelling wanneer het totale aantal slachtoffers naar beneden wordt bijgesteld.

Rob van EssenElektriciteit (blz. 156)

– Nigel was de enige van ons die weleens een boek over psychologie had gelezen, en het plan om de brievenbus van Freud in een vrouwelijk geslachtsdeel te veranderen, kwam dan ook van hem.

Rob van EssenElektriciteit (blz. 159)

– Met de kut in zijn handen viel Freud langzaam achterover, als een beeld uit een film die vertraagd wordt afgedraaid.

Herman Franke – Traag licht (blz. 15)

– Vrijen om haar zwanger te maken, ging me niet goed af.

Herman Franke – Traag licht (blz. 202)

– Oom Johan was een ongelovige thomas ad absurdum.

Ronald GiphartIJsland (blz. 25)

– Hoe vaak gebeurde het niet, vroeger, dat ons oude studentenhuis een nachtelijke braderie organiseerde en dat Junior of een andere noordeling een paar nichtjes of buurmeisjes had uitgenodigd en dat je dan in een vredig intiem samenzijn stond met een meisje dat Durkje heette, of Intje, Fokje, Jantsje, Wikje, Geartsje, Rinske, Nynke, Ibbetje of Douwtje.

Wouter GodijnMijn ontmoeting met God en andere avonturen (blz. 7)

– ’s Nachts, aardedonker, kan een zomerse zon er niet plotseling uitbundig op los schijnen, een leeuwin kan geen muisje baren, mijn laten we zeggen drieëndertig jaar en nog een paar maanden geleden gestorven moeder kan zo meteen (Godzijdank) niet op de deurbel drukken omdat ze mij en mijn gezinnetje met een bezoek wil vereren, de waarheid kan men niet schrijven.

Wouter GodijnMijn ontmoeting met God en andere avonturen (blz. 59-60, inzender Rolien Scheffer)

– Op een dag – ik was hoe oud ook al weer? een jaar of zestien denk ik, en geheel vervuld van de bij die leeftijd horende trillerige ontvankelijkheid – op een dag, of liever, een avond, toen zowel mijn vader als ik niet thuis was, mijn vader zal vermoedelijk een Kamerdebat hebben opgeluisterd met zijn solide, maar niet al te belangwekkende aanwezigheid, terwijl ik bij een vriend het gejammer van een populaire puberbard beluisterde, een avond dus – misschien is het goed als we ons eens afvragen, u en ik, waarom ik de neiging heb deze zin steeds langer te maken – op die bewuste novemberavond (duisternis, regen en buitelende bladeren) verliet mijn moeder het huis en begaf zich naar een behulpzaam op loopafstand oprijzende torenflat (het monster had wel zestien verdiepingen!), ging helemaal naar boven, helemaal omhoog, ik vraag me af of ze al die trappen op is gesukkeld, bij wijze van afscheidsritueel, of dat ze, aanzienlijk praktischer, de lift heeft genomen, die trouwens dikwijls defect was, herinner ik me, in dat geval was er dus maar één, hijgpufhijg, mogelijkheid, en vervolgens –

Wouter GodijnMijn ontmoeting met God en andere avonturen (blz. 55-56, inzender Arjen Nolles)

– Het gebeurde bijvoorbeeld regelmatig, vooral ’s avonds, dat ik ergens op lag, bed of bank, alle leden van mijn teerbeminde gezinnetje gaven zich over aan de slaap, of waren weg, helemaal weg, opgeslokt door een of ander behulpzaam zwart gat of zoiets, ze lieten me eindelijk met rust, en dan, nu komt het, en dan begon ik me voor te stellen dat ik de volgende dag beter zou zijn.

Arnon GrunbergHuid en Haar (blz. 29)

– Als Violet er geen zin meer in heeft, in mensen, in het gesprek, in het feest, als ze wegwil zonder te weten waarom, dan zegt ze: ‘Ik moet naar yoga.’

Arnon GrunbergHuid en Haar (blz. 397)

– Dat is het nadeel van vegetariër zijn, dat al het eten op elkaar lijkt.

Daan Heerma van Voss – Een zondagsman (blz. 65)

– Mijn huwelijk is een samenraapsel van lachen, seks, vloeken, vergeten, smeken, vergeven, herinneren, elkaar geluk toewensen, dronken worden met anderen en bovenal elkaar proberen te ontwijken.

Arthur JapinVaslav (blz. 44)

– Afgemeten blikken van onder hoge hoeden, norse bevelen uit zware snorren, onwrikbare schouders en dikke nekken ingesnoerd in hoge nertskragen, daaraan had ik geleerd de mannen van de wereld te onderscheiden van de kleine jongens.

Arthur JapinVaslav (blz. 269)

– Hoe essentiëler de boodschap, hoe beter die in stilte overkomt.

Deborah KlaassenBek dicht en dooreten! (blz. 101, inzender Denise Jenkins)

– In m’n dromen rende ik door een woud van donkere gedachten – ik rende keihard, tot mijn keel ervan ging branden en ik steken in m’n zij kreeg, want ik werd achterna gezeten door een idioot met een tandartsenboor die het op mijn witte broek had voorzien.

Gerrit KomrijMorgen heten we allemaal Ali (blz. 128)

– Er is geen dichter die niet droomt van een bestaan zonder woorden, het is een armzalige toestand waarin hij aldus verkeert, alsof een pissebed droomt van een leven in de zon, de woorden bezwaren de dichter terwijl hij zonder woorden geen dichter kan zijn, hij zou een ontkenning van zichzelf vormen en niettemin waant hij zich woordeloos pas volop dichter, omdat het woordeloze het meest nadert tot pas gewassen woorden, nieuwe woorden, ongeniepige woorden, woorden zonder bijbetekenis, woorden die niet op ieders lip tot hoerenwoorden worden.

Gerrit KomrijMorgen heten we allemaal Ali (blz. 139/140)

– Ik probeer te denken aan alle mensen, alle artefacten, alle veldslagen en kadavers, alle pleinen en aquaducten, alle woordbouwsels en melodieën waarvan we niet meer weten dat ze er zijn geweest, die we welbeschouwd niet eens zijn vergeten omdat ook allang is vergeten wat we zouden kunnen vergeten, het vergeefse leven en de vergeefse ambities, de vergeefse moordlust en het vergeefse lijden in tijden die werden uitgewist, waarvan geen getuigenissen onder het zand of in een steen gekrat meer resten, waaraan geen stofkorrel ons ooit nog zou kunnen herinneren, ik probeer eraan te denken en, terwijl ik dus aan niets denk en aan het beroemde zwarte gat en het nog befaamder poëtische verdwijnpunt, ben ik e tegelijk van doordrongen dat de vergetelheid het laatste woord heeft, een woord dat een woordloos woord is, een woord zonder klank of betekenis – God is de vergetelheid en de vergetelheid is God.

Gerrit KomrijMorgen heten we allemaal Ali (blz. 275)

– Zwartgerokte vrouwen torsten vernuftige landschappen op hun hoofd mee – vismanden, koolstronken, stokbroden, wasteilen in een wirwar die de wet van de zwaartekracht tartte.

Gerrit KomrijMorgen heten we allemaal Ali (blz. 277)

– Mij vragen hoe ik een boekhandel herken is een zoetekauw vragen waarom hij op het moment dat hij naar een banketbakker verlangt met zijn neus op de ruit van de banketbakkerswinkel staat.

Gerrit KomrijMorgen heten we allemaal Ali (blz. 278)

– Ik weet niet of het door de nabijheid van die kerk kwam, maar ik raakte tijdens het omhoogkijken ineens bevangen door een heel rooms gevoel.

Ernest van der KwastMama Tandoori (blz. 29)

– Misschien waren mijn broers en ik wel de enige kinderen ter wereld die tien Indiase scheldwoorden kenden voor buitenechtelijke zoon, maar niet in het Hindi konden vragen waar het toilet is.

Ernest van der KwastMama Tandoori (blz. 71)

– De keus was uiteindelijk op Hotel Les Rosiers gevallen, want de week erop hingen er twee gele handdoeken aan de waslijn waarin de naam van dit hotel was geweven.

Ernest van der KwastMama Tandoori (blz. 164)

– De aardappel leidde zijn ondergang in.

Peter MiddendorpMet de kennis van nu (blz. 25)

Laatst ontmoette ik een high potential, een jonge vrouw met een glanzende toekomst waarin nog lang van een fraai uiterlijk kon worden geprofiteerd.

Peter MiddendorpMet de kennis van nu (blz. 157)

– Wie een liefhebber is van authentieke elementen en het onverschillig blijft of die elementen authentiek zijn of bij Hornbach aangeschaft, kan gerust een kijkje nemen in het partijbureau van het CDA.

Margriet de MoorDe schilder en het meisje (blz. 15)

– Dominerende figuur van het tafelgezelschap was een kolossale lomperik, type bandietenkoning, maar dan wel met een soort tiara op, dus eigenlijk een paus.

Margriet de MoorDe schilder en het meisje (blz. 229)

– Arme mensen zijn arme kijkers, ogen ingesteld op de banaliteiten van alledag.

Erik NieuwenhuisWoordsoep (blz. 94)

– Als nachtportier haal je je verdiensten vooral uit de verkoop van koffie, Luikse wafels en geheimzinnige potjes met een roze substantie die op nachtcrème lijkt en in combinatie met een zakje Buitoni-toast wordt verkocht.

Erik NieuwenhuisEen gat in de lucht (blz. 24)

– Ze eet geen vlees, maar ze draagt wel leren laarzen waar een kwart van het huidoppervlak van een buffel in verwerkt is.

Erik NieuwenhuisEen gat in de lucht (blz. 157)

– Een bus vol grotendeels hoogblonde dames zit gebogen over hun kleffe appeltaart, de thee smaakt zoals de thee in Nederland altijd smaakt: alsof het uit de regenpijp is gesijpeld.

Jamal OuariachiDe vernietiging van Prosper Morel (blz. 29-30, inzender Arnout Hulskamp)

– Hij identificeerde zich niet graag met collega-fossielenjagers: die behoorden maatschappelijk gezien toch een beetje tot de vogelaars, de vliegtuigspotters en de filatelisten, ja, mannen met oubollige baarden die gewapend met vergrootglas of verrekijker, en met kaplaarzen aan hun wolgesokte voeten op een zondagochtend in alle vroegte het veld in trokken, of die specialistische beurzen afstruinden op zoek naar een uniek exemplaar van dit of dat, nee, Morèl hield niet van zulk gezelschap, het stonk daar, in het clubhuis van de verzamelaars, het waren mannen die te monomaan door het leven gingen om zich te bekommeren om zoiets sociaals als een stuifje eau de toilette of een ademverfrissend kauwgumpje op z’n tijd.

Jamal Ouariachi – De vernietiging van Prosper Morel (blz. 290-292, inzender Arnout Hulskamp)

– Stel: je bent Max Huizinga, altijd een computernerd geweest, een onaantrekkelijke nobody met een jampotbril, een moeilijke huid, naar te-lang-in-de-wasmachine-gelegen stinkende kleding (t-shirt maatje xxl, slobberspijkerbroek) – en dan ineens blijkt het ‘innovatieve stukje internetsoftware’ waar je jarenlang in je vrije tijd aan geknutseld hebt, goud waard te zijn en rollen de euro’s algauw met honderdduizenden tegelijk binnen, en wat daarbij komt: het volle leven, ja, de etentjes, de netwerkbijeenkomsten, de op maat gesneden designpakken, contactlenzen in plaats van je vertrouwde bril, de sauna en de sportschool, exclusieve aftershave, snelle sportauto, dat hele godvergeten lifestyletje, inclusief, last but not least, en niet zo’n beetje ook: de vrouwtjes, jaja, dat fenomeen kende je nog niet zo goed, hè, Max, wat een overweldigende hoeveelheid lekkere stoten, beukertjes, neukertjes, rammertjes, stampertjes, slopertjes, gleufjes en sneetjes, och, kijk dat grut nou in hun bloedserieuze mantelpakjes professioneel proberen te zijn, schijnbaar onafhankelijk in geest en middelen, maar ondertussen: tak!, vallen ze onmiddellijk voor de eerste de beste patser met een paar centen op zak en een baan met een volmuilige, Neder-Engelstalige, meerlettergrepige, meerwoordige beroepstitel, pak ’m beet chief executive of corporate technology development consultancy, zo’n knakker die maar met z’n creditcard hoeft te wapperen of de smeerolie der evolutie lekt de dames al door hun hoerige lingerie, en stel je voor dat jij, Max Huizinga, opeens inenen plotsklaps van-het-ene-op-het-andere-moment, just like that, zo’n goedgevulde patser bent, zo’n machtige, vermogende alfa-aap, wist jij veel dat het kon, je had nooit gedacht dat deze wereld binnen jouw bereik lag, je bent al jarenlang vreugdeloos getrouwd met het enige vrouwelijke wezen dat je back in the days kon krijgen, en laten we eerlijk wezen: vrouwelijk is vriendelijk uitgedrukt, er is een hoop welwillende fantasie voor nodig om in deze afzichtelijke homp vlees genaamd Frédérique een vrouw te ontdekken ondanks die elegante voornaam, maar jij, Max, jij hebt nota bene kinderen bij haar verwekt, jij hebt je voortgeplant, uitgerekend jij met uitgerekend háár, terwijl jullie allebei diep vanbinnen wisten dat jullie je gemankeerde genen beter bij je hadden kunnen houden, maar nu is het te laat en zijn er twee koters in het spel en dat maakt het verdomde lastig, nietwaar Max?, om ineens de koelbloedige casanova uit te gaan hangen nu de vrouwen, ik bedoel: de echte vrouwen – van die vrouwen met zo’n taille en van die tieten in zo’n decolleté en van die rokjes met een reet erin die erom smeekt bevrijd te worden door jouw gretige poten –, nu die vrouwen jou willen, Max, jou massáál willen (kan jou het schelen of het vanwege je geld of vanwege je persoon is), nu dat zo is, hoe moet je die verleiding weerstaan, terwijl je tegelijkertijd in de wetenschap verkeert dat Frédérique de enige vrouw (en laten we eerlijk wezen etc.) is waar je hem ooit in hebt gestopt, ja, dat is wel verdomde moeilijk, hè Max, dus daar ga je, hop!, het was een bedrijfsfeestje, je was dronken, die tieten waren groot en gewillig, daar ging je, in de lift van het lusteloze kantoorgebouw waar je je dagen doorbrengt, op en neer, op en neer, het is niet netjes, maar wie maakt er nooit een fout in zijn leven, zoiets kan de beste overkomen, Max, en wat denkt zo’n Frédérique ook eigenlijk, wat denk je, Fré, kom op, de meeste (vrijwel alle) mannen gaan, statistisch gezien, op zeker moment in hun leven vreemd, dus waarom niet de jouwe, jouw Max, je denkt toch niet dat je speciaal bent, toch, Fré, je mag je verdomme in je handen knijpen dat die sukkel van een Max berouwvol is, dat hij bij je wil blijven, bij jou, terwijl de concurrentie als een bende krolse poezen voor de deur van zijn kantoor staat te miauwen, ja, Freddie, dat is de harde waarheid, maar jij – haha, jij!, vleesgeworden minderwaardigheidscomplex! – ruikt voor het eerst in je leven de kans om macht over een ander uit te oefenen, dus wat let je, want met de kinderen onder je ene arm en de huwelijksakte onder de andere ben je maar één of twee klikjes op je mobieltje verwijderd van een juichende echtscheidingsadvocaat, en dan is het voor Max kiezen (voor jouw triomfantelijke toorn) of delen (van zijn geld).

Jamal Ouariachi – De vernietiging van Prosper Morel (blz. 471, inzender Arnout Hulskamp)

– Inspiratie – bij gebrek aan een beter woord, want werklust klonk hem te droog – bleek een vreemd iets: waar al het andere taande naarmate je er meer van gebruikte, was inspiratie een goedje dat juist door gebruik vermeerderde.

Gustaaf PeekIk was Amerika (blz. 110)

– De donkere huid van haar handen vertoonde plooien als de nerven van een droge rivierbodem.

Yves PetryDe maagd Marino (blz. 125)

– De echt dood, het monotone gereutel van het fysieke en feitelijke sterven, had me tot hiertoe betrekkelijk koud gelaten.

Yves PetryDe maagd Marino (blz. 199)

– Hoe voller de straten en terrasjes, hoe sterker ik moest denken aan de cloaca onder onze voeten.

Leo Pleysier – Dieperik (blz. 27)

– Af en toe, zonder daarvoor toestemming te vragen, maakt nonkel Wies ritjes op vaders nieuwste stuk speelgoed: de BSA-moterfiets die tegenwoordig in onze karrenschuur gestald staat.

Leo Pleysier – Dieperik (blz. 38)

– Juffrouw Cretskens mag dan geen benen meer hebben, toch dwingt ze in ruime kring ontzag en bewondering af.

Leo Pleysier – Dieperik (blz. 68)

– Gisterenavond had moeder zelfs haar eigen ouders erbij geroepen om de uitslaande brand mee te helpen blussen.

Wanda Reisel – Plattegrond van een jeugd (blz. 19)

– Mijn moeder trok tijdens het koken een lijn in de keuken.

Wanda Reisel – Plattegrond van een jeugd (blz. 24)

– Ik verzamelde pistolen en messen.

Wanda Reisel – Plattegrond van een jeugd (blz. 107)

– Oom fried was inmiddels allang gescheiden van tante Bé en getrouwd met tante Tuf die graag bomen zag.

Wanda Reisel – Plattegrond van een jeugd (blz. 202)

– Het meisje was zo’n meisje dat goed wist dat ze er leuk uitzag en haar gebit liet schitteren alsof er een diamantje in zat.

David van Reybrouck – Congo (blz. 41)

– Niemand weet precies wanneer Disasi Makulo ter wereld is gekomen.

David van Reybrouck – Congo (blz. 253)

– De bills golden als onruststokers die zich overgaven aan diefstal, losbandigheid en marihuana.

David van Reybrouck – Congo (blz. 582)

– De lucht zinderde van de hitte en het was nog maar voormiddag.

Henk RijksDe kostwinner (blz. 152, inzender Marcel Hoeko)

– Hij zag er uit als een bakkersknecht uit een jarenvijftig-jongensboek: gezet, met blozende ronde appelwangen en een onverwoestbaar positieve uitstraling.

K. SchippersDe bruid van Marcel Duchamp (blz. 41)

– Eerst strijkt hij het recht, het is even windstil, het waait weer en dan strijkt hij het niet meer recht.

K. SchippersDe bruid van Marcel Duchamp (blz. 52)

– Vroeger was het in de buurt van Fort Greene Park, waar het huis dicht bij stond, stil en elegant, denk aan een buurvrouw met een bontjas, een voile en handschoenen, die een huis met vier verdiepingen uit komt om inkopen te gaan doen in de groentewinkel of op de vleesmarkt.

K. SchippersDe bruid van Marcel Duchamp (blz. 57)

– Koning, koningin, naakt, je kunt lang naar ze zoeken en wie dat wil vindt altijd wel een kroon, een heup of een borst, al zijn ze nog zo in een algemeen veld van min of meer mechanische ledematen opgegaan.

K. SchippersDe bruid van Marcel Duchamp (blz. )

– Eerst strijkt hij het recht, het is even windstil, het waait weer en dan strijkt hij het niet meer recht.

Jaap ScholtenKameraard Baron (blz. 61)

– Op de aanpalende binnenplaats van de eeuwenoude barokke huizen waar de flat botweg tegenaan gezet was, werd iedere ochtend tussen negen en tien uur een krankzinnige gelucht, die de hele buurt bij elkaar krijste, een soort stadse variant van de haan die uit volle borst laat weten dat er een nieuwe dag is begonnen.

Jaap ScholtenKameraard Baron (blz. 64, inzender Giny Backers)

– Ik kan me van de veroveringen van de anderen slechts hun evaluaties herinnneren, in het bijzonder aangaande siliconenborsten, die begin jaren negentig een noviteit vormden en die jongens uitzinnig maakten, net als de stoelverwarming in de bedrijfsauto van Mihály, een verre neef van Ilona.

Jan SiebelinkHet lichaam van Clara (blz. 181, inzender Hans ter Heijden)

– Clara was bang voor haar geworden, had haar niet durven aankijken en papa, uit school komend, had haar volstrekt genegeerd, had zijn hoofd afgewend en was, zonder iets te zeggen, met zijn tas vol proefwerken de trap op gelopen, had zelfs in de haast de stok van de vlizotrap aangeraakt, die met een kletterend lawaai op het zeil van de overloop was terechtgekomen, vervolgens de treden van de trap was afgegleden en tot stilstand was gekomen tegen de voordeur.

A.L. SnijdersEen handige dromer (blz. 19)

– Ik ben voor ongebreidelde vrijheid van meningsuiting, ik ben voor verregaande tolerantie, ik ben voor de botsing der meningen, maar ik merk dat ik toch het liefste lees wat ikzelf ook vind.

F. SpringerQuadriga (blz. 39)

– In een stripverhaal zou nu boven mijn hoofd een wolkje moeten verschijnen met daarin de enige tekst die mijn gevoel op dit moment bij benadering zou omschrijven: ‘XO!?YZ!SL##!’

Toon TellegenWat dansen we heerlijk (blz. 16, inzender Inger Bos)

– Alleen de geur van de honingtaart danste nog, draaide in het rond en kringelde ten slotte langzaam weg door de kieren in het huis van de krekel en verdween in het donker.

Joost VandecasteeleOpnieuw en opnieuw en opnieuw (blz. 31, inzender Eef Lanoye)

– Welk moment van de dag dat je ook komt, je zult er mensen aantreffen in ongegeneerde afschuw van de beelden die ze te zien krijgen, maar die toch blijven staan in de hoop dat ze nog iets ergers mogen aanschouwen.

Joost VandecasteeleOpnieuw en opnieuw en opnieuw (blz. 31, inzender Eef Lanoye)

– Mijn liefde voor de buurt was zo groot dat ik zelfs een jongen als minnaar aanvaardde enkel en alleen omwille van zijn flat in de mooiste straat van allemaal.

Joost VandecasteeleOpnieuw en opnieuw en opnieuw (blz. 100, inzender Benjamin Van Wijnendaele)

– Maar wanneer Frida haar eerste woorden uitspreekt weet ik dat de korte stilte alleen maar diende om alle kracht in haar gebroken lijf te bundelen zodat er geen misverstand kan bestaan over de graad van giftigheid waarmee ze haar zinnen uitspuwt.

Dimitri VerhulstDe laatste liefde van mijn moeder (blz. 8.)

– De kilometers die Martine alles bij elkaar heeft afgelegd terwijl ze met een antenne door de hele woonkamer liep op zoek naar een deftige ontvangst zijn niet gering en het hoeft dan ook niemand te verbazen dat zowel de overstap van antenne naar kabeltelevisie als de uitvinding van de afstandsbediening er later toe hebben bijgedragen dat Martine zich opeens om calorieën en spataders moest bekommeren.

Dimitri VerhulstDe laatste liefde van mijn moeder (blz. 17)

– Haar vader keek altijd naar de grond als hij over straat liep, de enige manier om geld te vinden én een goede tactiek om de vriendenkring klein te houden.

Dimitri VerhulstDe laatste liefde van mijn moeder (blz. 38)

– Hoe beter de antibiotica, hoe leger de kerken.

Dimitri VerhulstDe laatste liefde van mijn moeder (blz. 75)

– Want zo gaat dat vaker met dringend plassen: de strijd tegen de stuwing dreigt te worden verloren met de zege reeds in zicht, alsof de sluitspier het aanmoedigende bijna interpreteert als nu!

Dimitri VerhulstDe laatste liefde van mijn moeder (blz. 116)

– Aan drie wanden hingen reproducties van abstracte schilderijen waaruit niet viel af te leiden of de maker ervan een mens dan wel een ontploft blik ravioli was geweest.

Dimitri VerhulstDe laatste liefde van mijn moeder (blz. 177)

– Als het algemeen gevoel van welbevinden door het eten van een stukje taart groter werd, en daarover kon in feite weinig discussie bestaan, dan moest de stemming middels het eten van een stuk Duits gebak euforische hoogten bereiken.

Dimitri VerhulstMonoloog van iemand die het gewoon werd tegen zichzelf te praten (blz. 17)

– Het eerste wat mij opviel toen wij aan hun tafeltje kwamen zitten… want zo marcheert het inderdaad, de gebruiken in de vleeshandel zijn universeel: je biedt een glas aan en de volgende stap wordt door de ander gezet… wie een beest in huis wil krijgen moet het eerst te eten of te drinken geven… enfin, het eerste wat mij opviel waren zijn ogen.

Dimitri VerhulstMonoloog van iemand die het gewoon werd tegen zichzelf te praten (blz. 39)

– In België, dat land met zijn angstpsychosen voor alles wat van ver of dichtbij naar pedofilie rook, als godbetert ontvoerder van minderjarigen geboekstaafd staan, ook al was het aantoonbaar onterecht, tja, dan kon je wel een kruis trekken over je toekomstig geluk.

Dimitri VerhulstMonoloog van iemand die het gewoon werd tegen zichzelf te praten (blz. 62)

– Ook nu, nu ik maanden na datum naar deze vermaledijde kamer ben weergekeerd om iets terug te vinden van de vele gevoelens die mij tussen droom en drek hebben geslingerd, om er vervolgens definitief afscheid van te nemen, ook nu meen ik dus dat mijn lot van werk kan worden ontlast indien ik mij op deze plaats het leven benam.

Dimitri VerhulstMonoloog van iemand die het gewoon werd tegen zichzelf te praten (blz. 88)

– Ironisch genoeg voor een renner die zijn grootste successen had geboekt in een truitje waarop het merk van een kredietverlener stond, moest Jens’ fiets worden verkocht om z’n repatriëring gefinancierd te krijgen.

Joost de VriesClausewitz (blz. 101)

– Pas halverwege het neuken bedacht ik dat ik vergeten was hoe leuk dit eigenlijk was, en hoe geil.

Joost de VriesClausewitz (blz. 162-163)

– Zijn haargrens was opgejaagd als Napoleon uit Rusland, alsof die op de vlucht was voor de dreiging van zijn wenkbrauwen, die elk jaar onstuimiger leken te worden.

Bernard WesselingPortret van een onaangepaste (blz. 103)

– Nu zit je daar op die klapstoel met al die reserves van je en een bek vol ossenworst als ze met een ruk de coulissen vaneen trekken, en ie daar staat, de onvervalste is het natuurlijk zelf, maar nu in de nogal onheilige gedaante van een Siamees echtpaar: linksom verkleed als bruid, rechtsom als bruidegom.

Tommy WieringaGa niet naar zee (blz. 9)

– De mensen in Goor lopen er een beetje raar bij in hun zomerkleding, alsof ze een weddenschap hebben verloren en nu gekke kleren aan moeten.

Menno WigmanRed ons van de dichters (blz. 175)

– ’s Nachts verschenen geelgeverfde gangen in mijn dromen, rommelig en druk als wachtruimtes, waar een oude vrouw naar haar kruis greep en drie magere mannen boven een koffiepot zaten te huilen.

Joost ZwagermanDuel (blz. 5)

– De grote vent zette zich af met de voorkant van zijn voeten – en vanaf het ogenblik dat die voeten van de duikplank veerden en hij het water op zich af zag komen, wist hij dat hij een vreselijke vergissing had begaan; als een voedselzak die vanaf grote hoogte uit een helikopter wordt gedropt, viel de grote vent loodrecht naar beneden.

Joost ZwagermanDuel (blz. 17/18)

– Het rood en het blauw leken te trillen als een landschap in laaiende hitte – maar een iéts ander blikveld en beide kleuren spoelden als het koelst denkbare water over je heen.

Joost ZwagermanDuel ( blz. 54, inzender Jesse van Muylwijck)

– De romantiek te ontdekken wat zich achter een berg bevond was niet aan hem besteed, alleen al omdat dit meestal weer een andere berg was.

Joost ZwagermanDuel (blz. 71)

– Daar stond hij, op sokken en met een broek die dreigde af te zakken, tegenover een snotneus die hem bij zijn middel en op zijn kont betastte met handen die bewogen op de maat van geprofessionaliseerde weerzin.

-voor de voorwaarden: zie hier

-gebruik het formulier onderaan deze pagina.

Nominaties Tzum-prijs 2010

Gerbrand BakkerJuni (blz. 124)

– Knuffelbeesten op kindergraven die zich eerder hebben volgezogen met regen zijn nu vlokkig uitgedroogd.

Gerbrand BakkerJuni (blz. 258)

– Zijn huig jeukte, dat gevoel kende hij uit de tijd dat hij weleens languit naast een kalf ging liggen en het beest hem likt met zijn ruwe tong.

Benno Barnard Een vage buitenlander (blz. 19)

– Mijn moeder was een kind van de tennissende en telefonerende bourgeoisie; het interbellum hing om haar heen als een geur van oude eau de cologne, die maar niet wilde vervluchtigen en waarin de geesten van vroeger rond de piano geschaard liederen van Schubert bleven zingen.

Benno Barnard Een vage buitenlander (blz. 21)

– Mensen zoals ik (die hopelijk niet in het meervoud bestaan) hebben de morbide neiging voortdurend achterom te kijken, met als gevolg dat we vol blauwe plekken zitten van het heden.

Benno Barnard Een vage buitenlander (blz. 54)

– Dat is het deprimerende aan de natuur, iedereen is altijd maar aan het vreten, voornamelijk elkaar, zonder de verfijning van tafelzilver, kandelaars en conversatie over het weer en de kinderen.

Benno Barnard Een vage buitenlander (blz. 192)

– Er hangen grote vochtige wolken boven de Dales, die als spookachtige schaduwen over het land meereizen; het uitzicht is ongeveer datgene wat je je als romanlezer bij de naam Heathcliff voorstelt.

Abdelkader BenaliDe stem van mijn moeder (blz. 36)

– Een week nadat Eva van haar tweeling was bevallen, besloot ik me te laten steriliseren.

Abdelkader BenaliDe stem van mijn moeder (blz. 149)

– Een mollige, hartelijke vrouw die al de hele middag lucht aan het omzetten was in geluid, gekleed in een zwartvelours stretchpak dat geen welving van haar enorme lichaam oversloeg, hield de microfoon met een professioneel gebaar onder mijn kin, zonder dat ze me schrik aanjoeg.

Hafid BouazzaSpotvogel (blz. 40, inzender: Giny Backers)

– De zon begon op onze terugweg met dikke penseelstreken te schilderen; bij thuiskomst gebruikte hij niet eens een penseel, maar kneep gewoon tubes licht uit.

Hafid BouazzaSpotvogel (blz. 53)

– In de kabbelstroom die tijd wordt genoemd was er iets onveranderd gebleven, een hart als een kei op de bodem onaangetast door de rimpelingen.

Marian BoyerEen kleine storm (blz. 16, inzender Anne Büdgen)

– Samuel Boordman, Boris Daydream en zijn vriendin, de halfdode vrouwen met hun zeurende kinderen, de treuzelende tijdschrifttypes, de rokers met hun blik alsof Ben hun dealer is, zelfs zijn vaste pleiners: iedereen mag vandaag door de lava worden opgeslokt.

Marian BoyerEen kleine storm (blz. 53, inzender Magne van den Berg)

– In de groep waar we onder leiding van Buffer eens per week over onze dingen praten gaat het over de vroege dood van familieleden, over het verlangen naar de warme schoot van je vader/moeder/broer/zus en waarom dat niet erg is, over welke mensen kanker krijgen en welke niet, en waarom het niet erg is dat precies andersom te wensen.

Marian BoyerEen kleine storm (blz. 165, inzender Magne van den Berg)

– De goede glimlach is een welkom en een afscheid tegelijk.

Martin BrilMijn leven als hond (blz. 34)

– Geluid genoeg, op het Franse land, en dan sla ik het eeuwig zingen van de motorzaag, de laag overkomende Mirage-straaljager en de doffe knallen van het dubbelloops jachtgeweer maar even over, het gaat nu om vogels, waaronder dus de putter die zacht rinkelend roept.

Martin BrilMijn leven als hond (blz. 119)

– Hondendrollen, sigarettenpeuken, lege blikjes, etensresten en rondwaaiende gratis kranten zijn vaak het begin van een onomkeerbaar proces aan het einde waarvan Ella Vogelaar opduikt met mooie beloftes in haar tas en een volksdansensemble aan haar zijde.

Bernard DewulfKleine dagen (blz. 127)

– Soms als de vader alleen thuis is, het kroost elders de moedertaal oefent, hij verstijfd aan de werktafel zit in zijn welopgevoede woorden, in een lexicaal priapisme, helpt het hem: dan spreekt hij ze hardop uit, alle vieze woorden die hij kent, als een rozenkrans.

Minke DouweszWeg (blz. 413, inzender: Giny Backers)

– Boeken beschrijven altijd alleen maar problemen, je leest nooit eens hoe je ze kunt oplossen.

Lupko EllenWraaktocht (blz. 5)

– In een uit leem opgebouwd huis,diep in een vallei, omgeven door een tuin waaromheen een manshoge muur was opgetrokken tilde een vrouw van negenendertig jaar het hoofd op van de man die haar kinderen had verwekt.

Lupko EllenWraaktocht (blz. 52)

– De Turkmenen aan de grens hadden het geld aangenomen met de vanzelfsprekendheid van mensen die weten dat ze tussen de maalstenen van de wereldgebeurtenissen totaal betekenisloos zijn, zodat het raadzaam voor ze is om de graankorrels die tussen die maalstenen door vallen zonder vragen op te rapen.

Thomas Heerma van VossDe allestafel (blz. 55) (ingestuurd door Bert Bentsink)

– Pyromanen blijven kijken naar de door hen gestichte brand, misdadigers keren terug op de plek van hun misdaad, en Mark Oldings loopt automatisch naar het huis waar hij is opgegroeid.

A.F.Th. – Doodverf (blz. 214)

– Behalve voor het uitstallen van enkele stopflessen vol gedroogde ansjovis en artisjokharten in het zuur diende de kleine toonbank van gebarsten marmer alleen ter schraging van Tattamella’s zware borsten, die daar niet in het zuur lagen, en evenmin uitgedroogd waren, maar gewoon naturel aan de blikken van de femmenielli werden aangeboden, als een niet te imiteren voorbeeld en een onbereikbaar ideaal.

Mensje van KeulenEen goed verhaal (blz. 114)

– Kenzo, Ralph Lauren, Gucci aan de lijn, slipjes en boxers waarin je geen scheet durft te laten.

Herman KochHet diner (blz. 58) (ingezonden door Rein Swart)

– Een film die je zelf behoorlijk goed vindt door je eigen, oudere broer een meesterwerk horen noemen, is net zoiets als de gebruikte kleren van die broer te moeten dragen: de gebruikte kleren die de oudere broer inmiddels te klein zijn, maar vanuit jouw perspectief vooral gebruikt.

Herman KochHet diner (blz. 85)

– Ze bedoelde eigenlijk te zeggen dat haar twee buren weliswaar homoseksueel waren, maar dat de zorg voor haar katten bewees dat het desondanks mensen waren als jij en ik.

Tom LanoyeSprakeloos (blz. 32)

– In de boedel van haar lichaam, dat het mijne heeft gevormd, primeerden de kuch en de kwakkel.

Tom LanoyeSprakeloos (blz. 53)

– Heel dit land acteert, dit schijtgat van Europa, en al het volk dat zich erin wentelt en keert: het is een kolonie vol komedianten, het schmiert dat het een aard heeft, niet in staat tot wezenlijk contact, het verstopt zich in het voetlicht van de schone schijn en de dure restaurantrekening en het dwangmatig gewauwel over het slechte weer en over de files en de hondendrollen van de buurman, het lijdt aan overacting in de politiek en in het wielerleven – maar voor zijn ware ik heeft het geen volledige tekst meegekregen, nog altijd niet, ook ik niet, we zijn nog altijd boerenpummels in een te prijzig kostuum en met geen andere replieken  dan de boerse vloek of de geladen stilte of de rode kop van schaamte.

Tom LanoyeSprakeloos (blz. 65) (ingezonden door Yvonne Custers)

– Lach je te pletter om het palet en de borstels van de professionele zinnenschilder die je denkt te zijn, de kattenstaart waarmee de letterhoer zichzelf opzweept tot een gestroomlijnde productie: je bundeltje schema’s.

Tom LanoyeSprakeloos (blz. 94) (ingezonden door Yvonne Custers)

– Zijn weigering om nog langer een schakel te vormen in de machinerie van een familiebedrijf – waar altij wel een gehaktmachine of een stapel bloederige sierborden viel af te wassen, waar kaas-, garnaale en aardappelkroketten ouderwets met de hand werden gerold en twee keer gepaneerd, waar niet meer dan honderd gram beenhesp of licht gezouten paardenvlees toch aan huis werd besteld, door een zoon des huizes op zijn fiets, vóór hij naar school ging, desnoods vijf wijken verder, want ‘[zij zwaaiend met haar wijsvinger] men moet blij zijn met elke nieuwe klant erbij’, ‘niemand is ons te min of te machtig’, ‘voor de toonbank staand is ieder mens gelijk’ – die weigering, dat doorbreken van de elementaire minddenstandsharmonie, die woog het zwaarst bij zijn berisping.

Tom LanoyeSprakeloos (blz. 136)

– Vijftien jaar had de badkamer met de caravanafmetingen probleemloos dienstgedaan, de sporadisch gekneusde knie niet te na gesproken van wie zich, zijn toilet makend of zich scherend voor het lavabootje, te bruusk omdraaide en aan den lijve moest ervaren hoe gering de speling was gebleven tussen rand en wand.

Tom LanoyeSprakeloos (blz. 145)

– Josée Verbeke – zo stond ze op iedere theateraffiche: onder haar eigen naam, niet eens uit feminisme, want dat vond ze een scheldwoord, zij was geen manwijf, zij had geen emancipatie nodig, ‘bevrijding’ was iets voor zeurkousen en zenuwlijdsters – Josée Verbeke dus, die deinsde nergens voor terug.

Tom LanoyeSprakeloos (blz. 168)

– Ik mag aan de hand van mijn moeder gaan wandelen, maar het heeft buiten geijzeld, gesneeuwd, gehageld, n’importe: het is fris aan de vis, dus ik word aangestoten als voor een maanwandeling.

Tom LanoyeSprakeloos (blz. 180)

– Op een bed van kropsla en cressonnette schikte ze een garnituur van hespenrolletjes, gestoofd witloof, kippenbouten, salamisneetjes alsook tomaten gevuld met garnaalsalade, als voor een stilleven dat zijn plaats zocht in een nationaal museum in plaats van op een feesttafel voor onbekenden.

Tom LanoyeSprakeloos (blz. 209)

– Twee hellevegen zonder man of zoon of vader, zonder kind of kraai tenzij elkaar, twee zelfbenoemde bannelingen van de binnenstad, takkewijven die met niemand contact onderhielden, die in geen buurtwinkel of café opdoken en die naast ons woonden in een rijtjeshuis waarvan nooit eens iemand de ramen lapte of het trottoir aanveegde, waar nooit eens iemand aanbelde behalve van tijd tot tijd een deurwaarder of een optimistische verkoper van encyclopedieën – voor geen van beiden deden ze open.

Tom LanoyeSprakeloos (blz. 210)

– Het waren mondelinge krachtmetingen, bezwerende beurtzangen vol oneindig zich herhalende beledigingen en verwensingen, occasioneel afgewisseld met een holle lach, de imitatie van een waanzinnige dóór een waanzinnige, alles bij elkaar een woeste polyfonie voor twee gestoorde zielen die elkaar de keel wel over konden bijten, wat ze elkaar ook geregeld beloofden, maar het nalieten omdat ze niet wisten wat ze met hun tijd zouden moeten aanvangen zonder elkaar.

Tomas LieskeEen ijzersterke jeugd (blz. 109)

– Haar borsten zullen gewaagd zijn opgebonden en besprenkeld met muskusgeur, zodat men mij zal benijden en tegelijk tijdens de feestelijke heildronk mij zal aanmoedigen haar te bespringen met de drieste moed van een bergleeuw en met de genadeloosheid van een oerrund.

Peter MiddendorpDe lachende derde (blz. 162)

– Voor mijn voeten lag een dode vogel op de stenen, een merel, vermoedde ik, maar ik dacht niet dat dat iets met mij te maken had.

Bart MoeyaertGraz (blz. 10)

– Hele ladingen toeristen van het luie soort worden er op die plek uitgestort, ze stromen de poort door, het Mausoleum in en uit, en daarna met een gids langs het fresco met de drie plagen de Dom in, om er via de westvleugel weer uit te komen, de weg omhoog te gaan, zuchtend de heuvel op, als mieren met een ei achter elkaar aan.

Bart MoeyaertGraz (blz. 30)

– Thuis wilde hij de kwalen van de klanten niet mee naar boven nemen, en als we het aan tafel niet over klaplongen, gordelroos of glaucoom konden hebben, bleven er weinig onderwerpen over.

Cees Nooteboom – ’s Nachts komen de vossen (blz. 41)

– Taal is iets wat je erft, je bent het nooit helemaal zelf als je spreekt, ook dat helpt bij de leugen.

Cees Nooteboom – ’s Nachts komen de vossen (blz. 61)

– De Alpen zijn vandaag in regensluiers verdwenen, de bomen zijn al weer wat groener dan toen ik aan deze geschiedenis zonder verhaal begon te schrijven, ik hoor de regen op het dak en een paar vogels die daar tegenin zingen, en ben in harmonie met het universum, al was het maar omdat het er nog is.’

Cees Nooteboom – ’s Nachts komen de vossen (blz. 78)

– Drank ageert, werkt, vreet, valt aan, medische dossiers zijn ook romans.

Cees Nooteboom – ’s Nachts komen de vossen (blz. 149)

– Kom hiernaartoe wilde ik zeggen, maar ik weet niet waar hier is, en waar het ook is, er is verder niemand.

David PefkoLevi Andreas (blz. 128)

– Ze betrad de ruimte op een manier waarop iemand een ziekenhuis in een derde wereldland in loopt: met ingehouden spanning, de hand voor haar mond, bang om geïnfecteerd te worden met een besmettelijk virus.

Rascha Peper – Zwartwaterkoorts

– De volle omvang van de armzaligheid van hun amper gedeelde bestaan was nog nooit zo helder tot haar doorgedrongen als achter dat dikke glas, waarop de vette vlekken van neuzen, voorhoofden en kussen van andere mensen kleefden.

Ilja Leonard Pfeijffer & Gelya BogatishchevaDe filosofie van de heuvel (blz. 64)

– Het was een claustrofobisch provinciestadje met een centrum dat alleen maar niet was afgebroken omwille van de ansichtkaarten.

Vera Van RenterghemCoke (blz. 11) (ingezonden door Inger Bos)

– Hij kijkt me aan alsof hij me moet rangschikken in een kast met bizarre boeken.

Rob RiemenAdel van de geest, een vergeten ideaal (blz. 169)

– Waar geen vrijheid is, kan geen cultuur bestaan, maar waar de cultuur gebannen is, is alle vrijheid betekenisloos en rest slechts willekeur en trivialiteit.

Thomas RosenboomZoete mond (blz. 58)

– Zo gleed het leven voorbij, gelijkmatig als de rivier, in gedurige vernieuwing die eigenlijk opeenvolging was, of vervanging, zodat er niet veel veranderde.

Thomas RosenboomZoete mond (blz. 58)

– Elk jaar kwamen er nieuwe appels aan de bomen, andere appels, maar het bleven appels; elk jaar stonden er nieuwe lammetjes in de wei, maar het bleven lammetjes, en uiteindelijk gold dat ook voor de mensen, die wel stierven en geboren werden, maar voornamelijk toch hetzelfde bleven.

Philibert SchogtBeste reiziger (blz. 35)

– We vinden het jammer hoe een traditoneel Iers vissersdorpje wordt aangetast door de yuppen uit Dublin of Cork, om even later te juichen over een pasgeopende sushibar in precies datzelfde dorpje.

Philibert SchogtBeste reiziger (blz. 49)

– Toen ik erachter kwam hoeveel kilometer ik in volgepropte busjes over hobbelige wegen moest afleggen, door een gebied waar je niet alleen de gebruikelijke bandieten, maar ook schietgrage guerillastrijders en paramilitaire bendes tegen het lijf kon lopen, leek het me een stuk relaxter om mijn bezoek aan de ruïnes uit mijn duim te zuigen.

F. StarikDe gastspeler (blz. 191) (ingezonden door Meinbert Gozewijn van Soest)

– Een nachtcafé, dat des zomers zeer toepasselijk De nachtbraker heet, alsof je daar gewoon de zaak onder mag kotsen, De nachtbraker die zich ’s winters De skihut noemt en daarom jaar na jaar des winters de gevel aftimmert met dezelfde ruwhouten planken, een paar kapotte ski’s erop geschroefd, het geheel afgedekt met een dikke laag spuitsneeuw.

Rosita SteenbeekAnder licht (blz. 118)

– Het karkas van de boot in aanbouw tussen de met sneeuw bedekte stapels hout lijkt een leeggevreten walvis op Spitsbergen.

A.L. SnijdersVijf bijlen (blz. 47)

– Er bestaan veel opvattingen over het leven, de mijne is eenvoudig: het bestaat uit herinneringen.

A.L. SnijdersVijf bijlen (blz. 55)

– Ik kan niet schaken, ik ken de regels niet, maar ik lees er graag over, een woord als torengambiet voert me naar gebieden waar de hypotheekrente en de gereformeerde machtsovername van het land onbekend zijn.

A.L. SnijdersVijf bijlen (blz. 163)

– Ik heb de pest aan vaders die hun kinderen niet bewonderen (die ‘kritisch’ zijn, zogenaamd om ze te harden, ‘weerbaar’ te maken – mijn grootvader bewonderde zijn twee zonen, een van die zonen werd mijn vader en die bewonderde mij, ik zou toch wel een grote klootzak zijn, zonder gevoel voor traditie, als ik mijn zonen niet zou bewonderen.)

A.L. SnijdersVijf bijlen (blz. 486)

– Een vrolijke begrafenis maakt heel erg duidelijk dat de dood een catastrofe is.

Peter Terrin – De bewaker (blz. 72)

– Keer op keer zie ik het laagste punt van de vaas de tegelvloer naderen, en raken; ik zie hoe het gewicht van de vaas doorschiet, zoals een walvis in het water verdwijnt, een auto verkreukelt tegen een muur, tot de snelheid stokt, de eerste weerstand zich laat gelden, de breuklijnen zich door het kristal vertakken en de scherven ontstaan, die ten slotte de vorm van de vaas helemaal opheffen.

P.F. Thomése J. Kessels – the novel (blz. 55)

– Oben Ohne heette het pittoreske toplesstentje, maar aan de zware kutstank te oordelen stond de zaak von unten ook behoorlijk open.

P.F. ThoméseJ. Kessels – the novel (blz. 92)

– In ieder mens school een Duitser die je beter niet kon tegenkomen.

P.F. ThoméseJ. Kessels – the novel (blz. 119)

– Vooralsnog was onze bestemming Tilburg, een prima plek om dood te zijn als je het mij vroeg, ook als je nog leefde.

P.F. ThoméseJ. Kessels – the novel (blz. 156)

– Alle nieuwbouwwijken lijken op elkaar, elke doorzonwoning is ongelukkig op zijn eigen wijze.

P.F. ThoméseJ. Kessels – the novel (blz. 157)

– In hun niet aflatende strijd tegen de waardevermindering hadden de altoos bezorgde bewoners hun huisjes opgepimpt tot paleisjes waar zij in hun zithoeken en aan hun huisbars de koning konden uithangen – terwijl je het bederf als het ware zag blinken in de net iets te opgepoetste deurknoppen, de gezandstraalde opritten, de pergola’s van geprepareerd fabriekshout.

Franca TreurDorsvloer vol confetti (blz. 32) (ingezonden door Rein Swart)

– Elkaar aanraken gebeurt verder alleen met de Jozo ertussen of de kaasschaaf, of per ongeluk.

Franca TreurDorsvloer vol confetti (blz. 194) (ingezonden door Giny Backers)

– Ze zegt dat ze de hele dag nog niks anders heeft gehoord dan het gefluit van de wind en het geklapper van het zonnescherm dat niet meer helemaal tot boven kan.

Franca TreurDorsvloer vol confetti (blz. 218) (ingezonden door Giny Backers)

– Een vitrage van uitgesneden klinkers en medeklinkers ontrolde zich in alle mogelijke combinaties, om vervolgens weer in een een heel nieuwe volgorde neer te komen op een roze jurk, een roze hoed, kruinen met stekels, revers van niet al te dure pakken, tussen kraagjes en op verontwaardigde gezichtsplooien, op de betonnen vloer, waar met steeds grotere tussenpozen weer nieuwe letters aan werden toegevoegd, tot een taal waarin slechts het mogelijke besloten lag en niets voor altijd en immer was vastgelegd.

Joost Vandecasteele – Hoe de wereld perfect functioneert zonder mij (blz. 138) (ingezonden door Rein Swart)

– We laten verhalen achter als afgewerkte appartementsblokken, zetten een stap terug om te kijken of ze standhouden tegen de elementen en opvallen in de skyline tussen duizenden andere.

David VeldmanEgidius Donker ra-ra boem-boem (ingezonden door Benno Meijer)

– Toen Willem III, de laatste van de ‘oude’ Oranjes, in 1702 met paard en al struikelde over een molshoop, zijn sleutelbeen brak en tien dagen later kinderloos stierf, verschenen wij, zijn achterneven op het toneel.

David VeldmanEgidius Donker ra-ra boem-boem (ingezonden door Philomene Dewaide)

– Hij schopte zijn pantoffels uit, beklom een verrijdbare ladder, zette af, de punten van zijn ochtendjas fladderden als opgeschrikte duiven, zijn vinger raasde langs de leren ruggen, hij remde, trok een boek tevoorschijn, het boek viel open, bladzijden ratelden van rechts naar links, stof dwarrelde op – en daar stond het, zwart op wit: het einde der tijden.

David VeldmanEgidius Donker ra-ra boem-boem (ingezonden door Stefan Bijnen)

– Een paar weken voor hij Candy ontmoette, nu toch alweer een jaar of tien terug, had Johnny ontdekt dat hij langzaam maar zeker werd opgepeuzeld door vliegjes.

Anton Valens – Vis (blz. 56)

– Als je van kleur houdt, zijn containerschepen een lust voor het oog.

Anton Valens – Vis (blz. 67)

– Uit het atonale daveren van de tollende schroef en het rondgeschepte water werden zuivere, langgerekte tonen geboren, als verheven middeleeuwse koorzangen: ‘Glooooooo! Riaaaaaaah!’

Anton Valens – Vis (blz. 79)

– Ik had zin om te brullen, maar ondanks de staalfabriek om me heen durfde ik het niet, uit bezorgdheid dat een van de anderen me zou kunnen horen – dat was dan toch weer die geremdheid.

Anton Valens – Vis (blz. 125)

– Al wat ik zag was het voorbijgaande en het instabiele, het verstrijken van tijd en het verouderen, en al wat ik hoorde was monotoon suizen.

Anton Valens – Vis (blz. 128)

– Het was een eigenaardig moment, uitermate geschikt om een psalm aan te heffen, maar zoals ik al eerder heb aangestipt bevond het spirituele leven op de DH731 zich in een permanente toestand van laagtij.

Christiaan Weijts – De Etaleur (blz. 10, ingezonden door Alexander Baneman)

– Het Luilekkerland waar we in de Middeleeuwen al van droomden – met pannenkoeken die aan de bomen groeiden en gebraden ganzen die regelrecht je mond in vlogen, als in de universums van Brueghel – is hier uit het vulgaire opgestegen, aangesjiekt en gestileerd met een vleugje parisienne, besprenkeld met associaties met champagne en cognac.

Tommy WieringaCaesarion (blz. 116)

– De telefoonpalen langs de weg wasemen carbolineumdamp uit, op de draden zitten mussen en oeverzwaluwen als noten op een notenbalk.

Tommy WieringaCaesarion (blz. 247)

– Het was een trap die je niet kon afdalen zonder te denken aan een publiek dat je daar beneden opwachtte met stormachtig gejuich of een guillotine.

Tommy WieringaCaesarion (blz. 255)

– In het café beneden helpt de pianist het oeuvre van The Beatles om zeep.